Inleiding
In het tweede artikel van deze reeks werd duidelijk gemaakt dat de langstlevende wettelijk samenwonende partner beperkte wettelijke erfrechtelijke aanspraken heeft in de nalatenschap van de overleden partner, namelijk het vruchtgebruik op de gezinswoning en de huisraad. De langstlevende feitelijk samenwonende partner heeft helemaal geen wettelijke (lees: automatische) erfrechtelijke aanspraken in de nalatenschap van zijn overleden partner.
Uit het vorige artikel van deze reeks blijkt dat de vermogensrechtelijke situatie van de langstlevende echtgenoot niet alleen wordt bepaald door het erfrecht dat hij of zij heeft in de nalatenschap van de eerststervende, maar ook door een eventueel huwelijkscontract dat zij hebben gesloten. Een huwelijkscontract kan natuurlijk niet worden gesloten tussen samenwonenden. Zij kunnen echter wel een samenlevingsovereenkomst sluiten waarin zij afspraken maken over hun rechten en plichten.
Wettelijk samenwonende partners - contractvrijheid - beperkingen
Indien wettelijke samenwoners een samenlevingsovereenkomst sluiten, moet dit verplicht notarieel gebeuren. Daarnaast moet dit tevens worden ingeschreven in het Centraal Huwelijksovereenkomstenregister. Wat de inhoud van de overeenkomst betreft, bestaat er een grote contractuele vrijheid, maar de bepalingen die opgenomen worden in de overeenkomst mogen geen ‘gemeenschapsstelsel’ tot stand brengen. Om deze reden moeten de beroepsinkomsten principieel eigen blijven, aangezien de gemeenschappelijkheid van beroepsinkomsten een kenmerk is van het (huwelijksvermogensrechtelijke) gemeenschapsstelsel. Artikel 1478, vierde lid van het Burgerlijk Wetboek (hierna ‘BW’) bepaalt eveneens dat de samenlevingsovereenkomst geen beding mag bevatten dat strijdig is met een aantal essentiële samenlevingsregels (zie artikel 1477 BW, bv. de bescherming van de gezinswoning, of de regel dat wettelijk samenwonende partners bijdragen in de lasten van het samenleven naar evenredigheid van hun mogelijkheden), met de openbare orde of goede zeden, en ook geen beding dat strijdig is met de regels betreffende het ouderlijk gezag, de voogdij en de regels die de wettelijke orde van erfopvolging bepalen.
Feitelijk samenwonende partners
Feitelijk samenwonenden zijn twee of meerdere personen die samenleven onder hetzelfde dak, een gezamenlijke huishouding voeren en een duurzame levensgemeenschap vormen. Zij hebben evenwel geen ‘verklaring van wettelijke samenwoning’ afgelegd voor de burgerlijke stand van hun gemeente.
Feitelijk samenwonende partners blijven in principe exclusief eigenaar van hun eigen inkomsten. Indien de feitelijk samenwonende partners goederen aankopen (met eigen gelden), behouden ze ook elk de goederen en de inkomsten uit de goederen waarvan ze de eigendom kunnen bewijzen. Indien dit bewijs niet geleverd kan worden, bestaat er geen wettelijk vermoeden van onverdeeldheid van het goed (zoals dit wel geldt voor wettelijke samenwonenden en gehuwden gehuwd onder een stelsel van scheiding van goederen). Voor feitelijk samenwonenden geldt het bekende artikel 2279 BW wel: bezit geldt als titel. In de mate dat de lichamelijke roerende goederen zich op de gezamenlijke woonplaats van de feitelijke samenwonenden bevinden, worden deze dus ook geacht van beide samenwonende samen te zijn (behoudens tegenbewijs).
De feitelijk samenwonende partners kunnen eveneens een samenlevingsovereenkomst sluiten. Deze overeenkomst mag zowel notarieel als onderhands opgesteld worden. Net zoals bij de wettelijk samenwonende partners, mag de overeenkomst niet in strijd zijn met de openbare orde of goede zeden (incl. de regels inzake ouderlijk gezag en voogdij). Ook bij feitelijk samenwonende partners is er sprake van een onverdeeldheid indien een goed gezamenlijk werd aangekocht, dan wel in het bezit is van beide feitelijk samenwonende partners waarbij geen van hen de exclusieve eigendom kan bewijzen (op basis van art. 2279 BW).
Mogelijke clausules in de samenlevingsovereenkomst
In de samenlevingsovereenkomst kunnen verschillende vermogensrechtelijke afspraken en clausules opgenomen worden die het beperkte erfrecht (van de wettelijk samenwonende partner) of het gebrek aan erfrecht (van de feitelijk samenwonende partner) alsook het gebrek aan solidariteit in geval van een relatiebreuk compenseren. Zoals reeds eerder aangehaald vormt artikel 1478, lid 4 BW een belangrijke beperking op de contractsvrijheid bij het opstellen van een samenlevingsovereenkomst tussen wettelijk samenwonenden.
Eigendomsaanspraken met betrekking tot de goederen
De samenwoners kunnen afspraken maken omtrent de wijze waarop het bewijs van eigendom kan worden geleverd. Voor wettelijke samenwoners geldt er hier uiteraard het (wettelijk voorzien) vermoeden van onverdeeldheid. Bovendien is het mogelijk dat er in de overeenkomst een lijst wordt opgenomen van de roerende goederen die bij het aangaan van de samenwoning aan één van de partners of aan beide partners samen toebehoorden. De bewijswaarde van zo’n lijst wordt aanvaard in de onderlinge verhouding tussen de samenwoners, maar het is betwist of schuldeisers gebonden zijn aan de eigendomsverdeling van zulke lijst.
Kostenregeling
Het is eveneens mogelijk dat de partners bepalen in welke mate door eenieder bijgedragen wordt in de kosten van de huishouding en hoeveel van het maandelijks loon gestort moet worden op een gemeenschappelijke rekening. Ze kunnen eveneens bepalen welke kosten eventueel gemeenschappelijk gedragen zullen worden en welke kosten door de partners individueel gedragen moeten worden. Zo kunnen de partners bepalen dat onderhoudsgeld na echtscheiding door de uit de echt gescheiden partner zelf door de ex-echtgenoot betaald moet worden. Voor wettelijk samenwonenden zijn de mogelijkheden hier beperkter omdat zij (conform de wet) steeds naar evenredigheid moet bijdragen in de kosten van de samenleving. Een nadere omschrijving van het begrip “kosten van de samenleving” alsook een voorwaardelijke verdeelsleutel (die eventueel automatisch wordt aangepast indien het inkomen van één van de echtgenoten verandert) kunnen ons inziens wel opgenomen worden.
Toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen
De partners kunnen kiezen om een toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen te creëren. Op die manier komen meerdere welbepaalde goederen in onverdeeldheid tussen de partners en zal dit vermogen aangewend worden om tegemoet te komen aan de kosten van de samenleving. Zowel tussen de samenwonenden als ten aanzien van derden wordt dit vermogen beschouwd als een gewone gemeenrechtelijke onverdeeldheid.
Eén van de partners kan bv. de gezinswoning inbrengen in dit intern vermogen indien dit een eigen onroerend goed is, waarbij bij beëindiging van de samenleving een specifieke verdeling voorgesteld kan worden of de partners ervoor kunnen kiezen om de vergoedingsregelingen van het wettelijk stelsel toe te passen. Wanneer één van de partners een eigen onroerend goed inbrengt in het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen, dan zal er op de helft van dit goed een overdrachtsrecht (in Vlaanderen in de regel 10 procent indien ten bezwarende titel) geheven worden (terwijl er bij de inbreng door gehuwden slechts een algemeen vast recht (50 euro) verschuldigd is). Indien een onverdeeld onroerend goed wordt ingebracht, en er bijgevolg geen eigendomsoverdracht tussen de partners gebeurt, zal slechts het algemeen vast recht verschuldigd zijn.
Contractsluiting
De samenlevingsovereenkomst kan ook bedingen bevatten omtrent de contractsluiting. Bij wettelijk samenwonenden bepaalt de wet dat er een gezamenlijk akkoord nodig is voor de verkoop en het hypothekeren van de gezinswoning. Voor feitelijk samenwonenden is er geen gelijkaardige wettelijke bepaling voorhanden. Feitelijk samenwonenden kunnen echter wel in een samenlevingsovereenkomst bepalen dat beide partners akkoord moeten gaan voor het sluiten van bepaalde contracten, bv. voor de aan- en verkoop van de gezinswoning of het hypothekeren van de gezinswoning.
Beëindiging van de relatie
Partners kunnen in de samenlevingsovereenkomst bedingen opnemen omtrent de beëindiging van de samenwoning, bv. afspraken over hoe het meubilair en gemeenschappelijke rekeningen verdeeld moeten worden of over de alimentatie dat de ene partner aan de andere verschuldigd is.
De partners kunnen ook bedingen opnemen die enkel uitwerking krijgen wanneer één van de partners overleden is zoals bijvoorbeeld een aanwasbeding waardoor bepaalde onverdeelde goederen op het moment van overlijden van één van de partners aan de langstlevende partner toekomen. Een beding van aanwas heeft wel nog andere, specifieke, geldigheidsvoorwaarden, die hier niet verder worden besproken.
Indien de partners een toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen gecreëerd hebben, is het aangewezen om afspraken te maken over de vereffening en verdeling van dit vermogen wanneer de samenleving beëindigd wordt. Er zijn verschillende verdelingsbedingen mogelijk zoals een recht op voorafname, toewijzing bij voorrang, ongelijke verdeling of een verblijvingsbeding. De samenwoners kunnen aan dit vermogen overlevingsrechten koppelen. Indien degene die het goed ingebracht heeft overleeft, dan zal het ingebrachte goed naar hem/haar terugkeren indien dit zo wordt bepaald. Indien het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen ontbonden wordt door overlijden van de niet-inbrengende partner, zal er geen erfbelasting betaald moeten worden op het ingebrachte goed op voorwaarde dat deze clausule correct geformuleerd werd.
Het is ook mogelijk voor de samenwonenden om een verrekenbeding in de samenlevingsovereenkomst op te nemen om een bepaalde mate van solidariteit tussen de partners te bekomen. Op die manier kunnen de partners onderling vorderingen creëren ten aanzien van de goederen/gelden waarvan zij bepalen dat er een verrekening moet plaatsvinden. De eigendomstitel van deze goederen blijft ongewijzigd, maar tussen de echtgenoten onderling ontstaat er een vergoedingsplicht. Naast de goederen zelf moeten ook het tijdstip van verrekening en de verdeelsleutel van de verrekening in de overeenkomst opgenomen worden. De partners kunnen op die manier bijvoorbeeld kiezen om de inkomsten verworven tijdens de samenleving door middel van een 50/50 verdeelsleutel te verdelen bij de beëindiging van de samenleving. Op deze manier is het mogelijk om meer bescherming te bieden aan de partner met de minste inkomsten.
Hierbij dient wel rekening te worden gehouden met de fiscale implicaties. Ingevolge een wetswijziging door de Vlaamse decreetgever geeft een verrekenbeding vaak aanleiding tot fiscaal zeer onbillijke situaties, waardoor deze techniek in de praktijk dus nog zelden wordt geadviseerd.
Slot
Dit artikel verduidelijkt dat de vermogensrechtelijke situatie van wettelijk en feitelijk samenwonenden niet of op zeer beperkte wijze geregeld is door het Burgerlijk Wetboek. Wettelijk en feitelijk samenwonenden hebben de mogelijkheid om een samenlevingsovereenkomst te sluiten waarin ze afspraken kunnen maken om hun vermogensrechtelijke situatie te optimaliseren. Er zijn afspraken mogelijk omtrent het bezit van goederen, de kostenregeling en eventuele toevoeging van een intern gemeenschappelijk vermogen. Daarnaast kunnen er ook clausules opgenomen worden omtrent contractsluiting en de eventuele verrekeningen die kunnen plaatsvinden bij de beëindiging van de relatie, al dan niet door overlijden. Het belang van deze overeenkomsten kan zowel burgerrechtelijk (bescherming van elkaar) als fiscaal zijn.
Een samenlevingsovereenkomst is evenwel slechts één van de elementen in een degelijke successieplanning van kinderloze koppels, en zorgt op zichzelf zeker niet voor een volledige planning. In het volgende artikel gaan wij dieper in op één van de belangrijkste technieken binnen de successieplanning bij kinderloze koppels, namelijk de schenking.