14/07/14

Consulair Wetboek in kracht vanaf 15 juni 2014 (K.B. 19.04.2014)

De Wet van 21 december 2013 houdende het Consulair Wetboek, die in het Belgisch Staatsblad van 21 januari 2014 is verschenen, beoogt een noodzakelijke vernieuwing, vereenvoudiging en modernisering van het consulair recht, met zicht op een optimalisering van de consulaire bijstand door de Belgische Ambassades en Consulaten in het buitenland. Het K.B. van 19 april 2014 tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de wet van 21 december 2013 stelt de inwerkingtreding van het Consulair Wetboek vast op 15 juni 2014.

DE WET VAN 21 DECEMBER 2013 HOUDENDE HET BELGISCH CONSULAIR WETBOEK

De betreffende wet van 21 december 2013 wijzigt een hele reeks oudere en reeds langer achterhaalde wetgeving (Wet van 31 december 1851 met betrekking tot de consulaten en de consulaire rechtsmacht; Wet van 10 juli 1931 betreffende de bevoegdheid der diplomatieke en consulaire agenten in notariële zaken; Wet van 12 juli 1931 betrekking hebbende op zekere akten van de burgerlijke stand alsmede op de bevoegdheid der diplomatieke en consulaire ambtenaren in zake burgerlijke stand; Wet van 14 augustus 1974 betreffende de afgifte van paspoorten; wet van 26 juni 2002 inzake consulaire bevolkingsregisters en identiteitskaarten; Wet van 30 juni 1999 houdende het tarief van de consulaire rechten en de kanselarijrechten; artikel 165, § 2, tweede lid en artikel 170bis B.W.) en had dan ook de ambitie de betreffende wetgeving te moderniseren, actualiseren en centraliseren binnen één allesomvattend wetboek. Evenwel dient inleidend te worden opgemerkt dat naast de in het nieuwe Consulaire Wetboek opgenomen bevoegdheden, nog andere consulaire activiteiten dienen te worden uitgevoerd, zoals de afgifte van Visa (Visumcode) en de organisatie van federale verkiezingen.

De geciteerde Belgische consulaire wetgeving maakte voordien immers abstractie van de principes van het Verdrag van Wenen van 24 april 1963 inzake consulaire betrekkingen en van de bestaande consulaire internationale samenwerking, zoals o.m. bepaald door het artikel 20 EG-Verdrag, en handelde alsnog over de rechterlijke bevoegdheid van de consuls, terwijl ze die al decennia niet meer uitoefenen. Voorts werden verscheidene andere consulaire bevoegdheden, die over verschillende wetteksten verspreid waren, m.b.t. het notariaat en de burgerlijke stand, op efficiënte wijze samengebracht.

DE KRACHTLIJNEN VAN DE BETREFFENDE WET

1/ Consulaire bevoegdheid.

Daar waar in de bestaande wetgeving de meeste consulaire bevoegdheden werden toegekend aan het hoofd van de diplomatieke zending of consulaire post, wordt afgestapt van het systeem van de delegaties en wordt de bevoegdheid inzake rechtstreeks overgegeven aan de Consul of de aangestelde consulaire agenten. Het diplomatieke zendingshoofd zal slechts instaan voor de ondertekening van de notariële akte, het attest of de legalisatie voor zover deze tevens is geaccrediteerd als consul-generaal. Bij afwezigheid of verhindering zal dan een consulair ambtenaar moeten ondertekenen.

2/ Burgerlijke stand.

De wet van 12 juli 1931 betrekking hebbende op zekere akten van de burgerlijke stand alsmede op de bevoegdheid der diplomatieke en consulaire ambtenaren inzake burgerlijke stand wordt in betreffende artikels overgenomen met aanpassing dat de consul, in diens hoedanigheid van ambtenaar van de burgerlijke stand, enkel zal optreden indien de akte niet volgens het lokaal recht kan worden opgesteld, hetzij indien de lokale burgerlijke stand onvoldoende garanties kan bieden. Bijkomend annuleert het Wetboek tevens het artikel 180bis van het B.W. dat stelt dat huwelijken kunnen worden gesloten op de consulaten hetgeen in geen enkele consulaire beroepspost nog mogelijk is. Daarentegen wordt inzake afstamming de bevoegdheid m.b.t. akten van erkenning uitgebreid, aangezien vanaf heden ook enkel het erkende kind Belg kan zijn. Daarnaast wordt eveneens een toevoeging gemaakt inzake de bepaling over de territoriale bevoegdheid en de bevoegdheid in verband met de akten van toekenning van naam.

3/ Notariaat.

De artikelen e.v. van de Wet vervangen de wet van 10 juli 1931 betreffende de bevoegdheid der diplomatieke en consulaire ambtenaren in notariële zaken, die parallel is met de voorgaande regeling inzake het ontvangen van akten van de burgerlijke stand. Een toevoeging inzake taalwetgeving stelt dat de notariële akten, opmaakt door het consulaire posthoofd, in het Nederlands, in het Frans of in het Duits kunnen opgemaakt worden, waarbij het gebruik van een andere taal, ook een lokale taal, wordt uitgesloten. De betreffende notariële bevoegdheid kan evenwel niet langer worden uitgeoefend binnen de posten gelegen in de EU, daar gesteld wordt dat de Europese landen voldoende garanties kunnen bieden op het vlak van notariaat. Dit geldt overigens eveneens voor de consulaire beroepsposten bevoegd voor gebiedsdelen buiten de EU (Andorra, Monaco, San Marino, Vaticaan, etc).

4/ Registers.

De consulaire ambtenaar moet, naar analogie met de Belgische ambtenaar van de burgerlijke stand, een register bijhouden van de opgemaakte akten van de burgerlijke stand, steeds bewaard in twee gelijkluidende en evenwaardige exemplaren, waarvan één steeds in het consulaat moet blijven, en het tweede exemplaar bij het departement buitenlandse zaken zal worden bewaard. Zodoende kunnen alle uittreksels en eensluidende afschriften zowel door de consul als door het departement in Brussel afgegeven worden. De Wet voorziet eveneens dat naast het papieren register ook een elektronisch register wordt bijgehouden. Indien op basis van het elektronisch register afschriften afgegeven worden, dan zal dat als dusdanig op het afschrift worden aangegeven.

5/ Nationaliteit.

Het hoofdstuk aangaande de nationaliteit sluit rechtstreeks aan bij het Wetboek van de Belgische nationaliteit van 1984, met die opmerking dat ereconsuls dienaangaande geen enkele bevoegdheid hebben, rekening houdende met de complexiteit van de materie en verregaande juridische gevolgen voor de aanvrager. Het Consulair Wetboek voorziet daarnaast eveneens uitdrukkelijk de mogelijkheid voor de consulaire posthoofden om attesten op te maken van nationaliteit, rekening houdende met het feit dat een Belgisch paspoort geen nationaliteitsbewijs is maar enkel een reisdocument.

6/ Legalisatie en onderzoek van documenten.

Zoals bepaald in het K.B. van 12.07.2006 en van 19.04.2014, bevestigt de legalisatie enkel de echtheid van de handtekening, de hoedanigheid waarin de ondertekenaar van het stuk heeft gehandeld en, in voorkomend geval, de identiteit van het zegel of de stempel op het stuk. Het is niet mogelijk een standpunt aan te nemen omtrent de inhoudelijke, feitelijke of juridische juistheid van het gelegaliseerde document, hoewel juist deze in bepaalde landen veelal te wensen overlaat. Om alsnog een wapen te bieden tegen deze inhoudelijke onvolkomenheden van de vreemde documenten kan door elke belanghebbende overheid, met inbegrip van de Belgische ministeriële departementen en de ambtenaren van de burgerlijke stand, een onderzoek worden bevolen naar de inhoudelijke juistheid van de voorgelegde vreemde akte van burgerlijke stand of rechterlijke beslissing. Overigens kan in geval van ernstige twijfels over de inhoudelijke juistheid van het te legaliseren document dit onderzoek ook ambtshalve door de consul worden gevoerd.

7/ Consulaire bevolkingsregisters.

Het hoofdstuk aangaande de consulaire bevolkingsregisters herneemt de bepalingen van de wet van 26 juni 2002 inzake consulaire bevolkingsregisters en identiteitskaarten, mits enkele aanpassingen van de wet. Specifiek wordt toegevoegd dat administratieve bijstand aan Belgen enkel voorbehouden wordt aan personen die ingeschreven zijn in de consulaire bevolkingsregisters. Sinds de publicatie van het uitvoeringsbesluit op 15 juni 2014 is het niet meer mogelijke administratieve bijstand te leveren (afgifte paspoorten, ID's, consulaire attesten,...) voor Belgen die niet zijn ingeschreven in de Consulaire bevolkingsregisters van de Post.

Dit staat uiteraard volledig los van de eventuele humanitaire bijstand aan landgenoten in nood, die openstaat voor alle Belgen in het buitenland, ongeacht hun inschrijving. Net zoals de registers kunnen ook de bevolkingsregisters elektronisch worden bijgehouden.

8/ Consulaire rechten en productiekosten.

De wet van 4 juli 1956 houdende het tarief der consulaire rechten en kanselarijrechten wordt in betreffend hoofdstuk opgenomen, waarbij zowel consulaire rechten als productiekosten worden geheven. Inzake kan worden aangehaald dat de ereconsul tot een bepaald maximum het honorarium kan behouden, hetgeen kan worden verantwoord door het onbezoldigd karakter van de ereconsuls.

9/ Paspoorten.

De afgifte van paspoorten behoort tot de bevoegdheid van de minister, en dat blijft zo. Paspoorten dienen immers om reizen naar het buitenland toe te laten, waardoor de Belgen consulaire dienstverlening zullen inschakelen.
Dit laatste hoofdstuk vervangt de wet van 14 augustus 1974 betreffende de afgifte van paspoorten, met duidelijkere specificatie van de inhoud van het paspoort, verwijzende naar de opname van biometrische informatie. De geldigheidsduur van een paspoort wordt eveneens verlengd van 5 jaar tot maximaal 10 jaar.

10/ Consulaire attesten.

Tot slot wordt uitdrukkelijk aangegeven welke attesten door de consul kunnen worden afgegeven, naast de akten van burgerlijke stand, die hun specifieke eigenschappen uiteraard behouden en worden de bepalingen die in de consulaire wet van 1851 werden gespecifieerd hernomen. De afgifte van attesten door de consulaire beroepsposten is beperkt tot deze attesten door de Minister vastgesteld.

dotted_texture