Fervente volgers van allerhande rechtszaken aangaande het leefmilieu weten het al langer: wanneer het stormt in Den Haag, druppelt het in Brussel. Op verschillende vlakken heeft Nederland de laatste jaren een profetische werking gehad voor Belgische overheden. Denk maar aan het stikstofverhaal (waarvan u de meest recente stand van zaken hier kan nalezen) en de beruchte zaak Urgenda (meer info vindt u hier). Gesterkt door de bravoure van de Den Haagse rechtscolleges, dagvaardde de vzw Klimaatzaak in juni 2015 de Belgische federale overheid en de regeringen van het Vlaamse, Waalse en Brussels Hoofdstedelijk Gewest wegens het miskennen van hun klimaatverantwoordelijkheden. Op 17 juni 2021 volgde eindelijk de langverwachte uitspraak van de Brusselse rechtbank van eerste aanleg. Maar wat heeft deze nu eigenlijk beslist, en wat zijn de gevolgen?
1. Uitspraak van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel
Op 17 juni 2021 weerklonken (terughoudende) vreugdekreten bij vzw Klimaatzaak. Na een procedure van zes jaar velde de Brusselse rechtbank van eerste aanleg op 17 juni 2021 een lijvig vonnis, waarin zij tot het besluit kwam dat de vier aangesproken overheden zich bij het vormgeven van hun klimaatbeleid niet op zorgvuldige wijze hadden gedragen, en dat zij hiermee bovendien artikelen 2 (het recht op leven) en 8 (het recht op privé-leven) van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (‘EVRM’) schonden.
Waar de Belgische Staat zich in navolging van het VN Klimaatverdrag en daaropvolgende protocollen had geëngageerd om tegen 2020 haar broeikasgasemissies tegenover het niveau van 1990 met twintig procent te reduceren, slaagde zij er namelijk niet in deze doelstelling te behalen. Dit is des te frappanter, nu sinds 2007 zelfs een ruime consensus bestond dat een reductie met vijfentwintig à veertig procent tegen 2020 noodzakelijk was om de opwarming van de aarde tot maximaal 2° C te beperken. Daarenboven werd de door de EU opgelegde reductiedoelstelling van vijftien procent ten overstaan van de broeikasgasemissies in 2005 óók niet gehaald. Tot slot leiden de huidige projecties ook tot de vaststelling dat de reductiedoelstellingen voor 2030 en 2050 niet zullen gehaald worden, zelfs onder het scenario waarbij in bijkomende maatregelen wordt voorzien.
Nu vaststaat dat onder wetenschappers en beleidsmakers erkend wordt dat er aanzienlijke gevaren verbonden zijn aan het overschrijden van de temperatuurstijging van 2° C (later bijgesteld tot 1,5° C), er een reëel risico bestaat dat deze zich voor het einde van de 21e eeuw zullen voltrekken en de huidige reductiedoelstellingen ontoereikend zijn, bevindt de rechtbank de houding van de geviseerde overheden onzorgvuldig en in strijd met het recht op leven en privé-leven. Het feit dat klimaatverandering een mondiaal probleem is, neemt niet weg dat de Belgische overheden hun verplichtingen in kader van artikelen 2 en 8 EVRM jegens hun onderdanen moeten nakomen.
Hierbij krijgt ook de gebrekkige wisselwerking tussen de verschillende bestuursniveaus een veeg uit de pan, nu reeds sinds 2009 op regelmatige basis werd vastgesteld dat problemen binnen de interne functionering tussen de federale overheid en de deelstaten het voeren van een effectief klimaatbeleid bemoeilijkt. De complexe Belgische staatsstructuur kan, zo oordeelt de Brusselse rechter, dan ook niet dienstig worden ingeroepen om de niet-naleving van de klimaatverplichtingen die op de federale staat en de deelstaten rusten te vergoelijken.
Alles bij elkaar is deze visie van de rechtbank weinig vernieuwend, nu zowel het zorgvuldigheidsbeginsel (in eerste aanleg) als artikelen 2 en 8 van het EVRM (in graad van beroep) ook door de Nederlandse rechters werden weerhouden om hun veroordeling van de Nederlandse Staat te schragen.
2. Gevolgen van het Klimaatzaak-vonnis
Net als de Nederlandse rechters – die zich ook hoedden voor het miskennen van de scheiding der machten [1] beperkte de rechtbank te Brussel zich tot het vaststellen van een schending van de zorgvuldigheidsnorm en artikelen 2 en 8 EVRM. Zij ging evenwel niet over tot het inwilligen van de vraag van vzw Klimaatzaak – hierbij geruggesteund door vijftigduizendhonderdvierenzestig tussenkomende personen en tweeëntachtig bomen- om strengere reductiedoelstellingen op te leggen. Het komt namelijk niet aan de rechtbank toe om, zelfs indien dit wordt gesteund op de meest recente stand van de wetenschappelijke kennis, actief beleid te gaan voeren en nieuwe, verstrengde reductienormen in te voeren die geen steun vinden in internationale, Europese of internrechtelijke verplichtingen.
Het vonnis van de Brusselse rechtbank van eerste aanleg blaast hiermee warm noch koud. Langs de ene kant betreft het een eerste Belgisch precedent met een aanzienlijke symbolische waarde, anderzijds kiest de rechtbank er bewust voor om – niettegenstaande de felle bewoordingen van het vonnis- geen concrete maatregelen of verplichtingen te voorzien.
Nu de Europese Unie aan de vooravond staat van de opmaak van vernieuwde en ambitieuzere ‘klimaatregelen’, in de vorm van een ‘Europese Klimaatwet [2] en een pakket aan bijkomende emissiereducerende maatregelen dat door de Europese Commissie op 14 juli 2021 zal worden voorgesteld, lijkt deze aanpak van de Brusselse rechtbank van eerste aanleg de juiste. Zo laat zij de uitwerking van de concrete maatregelen bij de Europese en interne wetgevers en de uitvoerende macht, die beter geplaatst zijn om het toekomstig klimaatbeleid uit te stippelen. Anderzijds is de onderliggende boodschap zeer duidelijk: indien de nodige stappen voor het behalen van de nieuwe emissiereductiedoelstellingen eveneens uitblijven, riskeren de Belgische overheden hiervoor opnieuw gerechtelijk op de vingers te worden getikt.
3. Ten uitgeleide: aangaande het juridisch statuut van een boom
Als uitsmijter is deze uitspraak ook absoluut het noteren waard voor al wie graag eens een boompje opzet over bio-ethiek en de leerstukken van het speciësisme van o.a. Peter Singer. Zo diende de rechtbank tevens een uitspraak te doen over de vraag of de hartbladige els en éénentachtig andere bomen zelf – zonder vertegenwoordigd te worden door een belangengroepering- in rechte mogen optreden. De laatste jaren is het filosofische debat omtrent de mogelijkheid voor niet-humane entiteiten (voornamelijk dieren, maar ook bomen) om hun rechten zélf te doen gelden namelijk opgelaaid.
De rechtbank oordeelde op dit vraagstuk echter kort en bondig dat bomen geen rechtssubjecten zijn, en zij overeenkomstig het Gerechtelijk Wetboek dus niet over de vereiste hoedanigheid beschikken om een vordering in rechte in te stellen. En zo blijkt men aan een weliswaar interessant filosofisch vraagstuk op juridisch vlak een minder vette kluif te hebben gehad.
Maar, zoals J.R.R. Tolkien ooit een wijze boomachtige citeerde: “Of course, it is likely enough, my friends, that we are going to our doom: the last march of the Ents. But if we stayed home and did nothing, doom would find us anyway, sooner or later. Now at least the last march of the Ents may be worth a song.”
[1] Zie P. LEFRANC, noot onder Gerechtshof Den Haag (Nl.) 9 oktober 2018, TMR 2018/6, 682-696, waarbij deze tot de terechte bevinding kwam dat het loutere feit dat in de Urgenda-zaak werd opgelegd dat de emissiereductiedoelstellingen moesten worden nageleefd, geen wetgevingsbevel uitmaakt.
[2] Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor de totstandbrenging van klimaatneutraliteit en tot wijziging van Verordening (EU) 2018/1999 (Europese klimaatwet), zoals op 5 mei 2021 goedgekeurd door het Coreper.
Auteur: Lennart Nijs, Advocaat