Er ontstaat een bijzonder probleem wanneer een werknemer een computerprogramma ontwikkeld heeft in het kader van zijn arbeidsovereenkomst en/of gebruikmakend van de werkingsmiddelen van zijn werkgever.
De vraag stelt zich dan aan wie de vermogensrechten toekomen. Is dit de werknemer als auteur van zijn werk, of de werkgever als opdrachtgever en gezagsdrager, die de vruchten mag plukken van de arbeid van zijn werknemer? De wetgever heeft op deze vragen een antwoord gegeven.
In zowel de Belgische Auteurswet van 1994, als in de Wet van 30.06.1994 houdende omzetting in Belgisch recht van de Europese richtlijn van 14 mei 1991 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma’s (hierna Softwarewet) vinden we dwingende bepalingen m.b.t. samenwerkingsverbanden tussen auteur/programmeur en opdrachtgever.
Wat in het bijzonder software betreft, zijn zowel de algemene regels van de Auteurswet (in ondergeschikte orde) als de regels van de Softwarewet (in hoofdorde – zogenaamde lex specialis) van toepassing. Voor alle facetten die niet geregeld zijn in de Softwarewet, moet worden teruggevallen op de Auteurswet.
De Auteurswet voorziet dat de auteursrechten in principe toekomen aan de natuurlijke persoon die het werk gemaakt heeft, nl. de auteur. De Softwarewet voorziet voor niet-werknemers hier geen uitzondering op.
De gewone auteursrechtelijke regels zijn dan ook van toepassing op zelfstandige ontwikkelaars van software. Dit betekent ook dat bijvoorbeeld wanneer een bestuurder of een zaakvoerder van een vennootschap software ontwikkelt, gebruik makende van de werkingsmiddelen van zijn vennootschap, of zelfs in het kader van zijn activiteit als bestuurder, steeds de volledige auteursrechten behoudt over de door hem ontwikkelde software indien daarover geen contractuele afspraken zijn gemaakt tussen hemzelf en de vennootschap waarvan hij bestuurder is. Het ondervermelde vermoeden uit de Softwarewet geldt dus enkel voor werknemers en beambten, en kan volgens het Hof van Cassatie (arrest van 03.06.2010) niet naar analogie worden toegepast op andere (zelfstandig) aangestelden zoals zaakvoerders en bestuurders. Met als gevolg dat degenen die op zelfstandige basis software hebben ontwikkeld in principe de auteur blijven. De aandeelhouders van de vennootschap moeten daar in het bijzonder rekening mee houden en dienen deze situatie voorafgaandelijk contractueel en duidelijk te regelen. Indien zij dat niet doen, zouden zij hun investering wel eens aan hun neus kunnen zien voorbijgaan.
Voor computerprogramma’s gecreëerd door werknemers in dienstverband en ambtenaren onder statuut, voorziet de Softwarewet echter wel een eigen van de Auteurswet afwijkende regeling.
Artikel 3 van de Softwarewet stelt dat het de werkgever is die geacht wordt de vermogensrechten te verwerven op de programma’s die gemaakt zijn door zijn werknemers bij de uitoefening van hun contractuele taken of ingevolge een specifieke opdracht daartoe.
Dit geldt enkel voor de vermogensrechten over de intellectuele eigendom en nooit de morele rechten dewelke altijd bij de eigenlijke ontwikkelaar blijven, in dit geval de werknemer.
De wetgever heeft hier een wettelijk vermoeden van overdracht aan gekoppeld. De werkgever lijkt daardoor redelijk veilig te zijn, zelfs indien hij in de arbeidsovereenkomst met de werknemer hierover geen specifieke bepaling heeft opgenomen.
Opgepast echter want dit vermoeden is weerlegbaar. Het komt dan wel aan de werknemer toe om te bewijzen dat het vermoeden niet speelt, door bijvoorbeeld de werkelijke onderliggende verhouding tussen beide partijen bloot te leggen en aan te tonen door concrete feiten.
Het zou bijvoorbeeld kunnen dat de werknemer, zelfs gebruikmakende van de bedrijfsmiddelen van zijn werkgever, software heeft ontwikkeld waartoe hij niet concreet beopdracht werd door de werkgever.
Het kan ook zijn dat de werknemer thuis, buiten de arbeidstijden, zelf software heeft ontwikkeld. In dat laatste geval lijkt het natuurlijk wel aannemelijk te moeten zeggen dat de door de werknemer ontwikkelde software niet concurrerend is met de software dewelke hij ontwikkelt voor zijn werkgever, aangezien dan de werknemer waarschijnlijk niet kan aantonen dat hij de kwestieuze software heeft ontwikkeld buiten opdracht van zijn werkgever.
Kortom, valt de software-ontwikkeling door de werknemer niet letterlijk onder zijn arbeidstaken en opdracht, bestaat de kans erin dat de werknemer de volledige auteursrechtelijke rechten behoudt inclusief de vermogensrechten.
Zelfs met de uitdrukkelijke wettelijke bepaling in de Softwarewet, lijkt het aangewezen dat de werkgever een uitdrukkelijke clausule hierover opneemt in de arbeidsovereenkomst om elke onduidelijkheid daarover op voorhand weg te nemen.
Ook de zelfstandige programmeur moet oppassen indien hij de consequenties van zijn zelfstandige-activiteit niet aanvaardt en zich dus bezondigt aan schijnzelfstandigheid.
Partijen zijn in principe vrij om de wijze te bepalen waarop zij hun relatie organiseren; dit kan zijn onder een arbeidsovereenkomst of in het kader van een aannemingsovereenkomst als zelfstandige.
Het essentiële verschil tussen beiden is het gezagselement. Iemand die onder het gezag staat van een andere persoon, kan geen zelfstandige zijn.
Partijen zijn wel vrij om de aard van de overeenkomst die hen bindt, te bepalen maar zij dienen hun overeenkomst ook als dusdanig uit te voeren.
Er is sprake van schijnzelfstandigheid wanneer een werknemer onder het statuut van zelfstandige, in realiteit toch arbeid levert onder het gezag van zijn medecontractant. De rechter kan dan de overeenkomst herkwalificeren in een arbeidsovereenkomst met alle gevolgen voor de auteursrechten van dien. Enige voorzichtigheid is hier geboden.
Het staat partijen vrij om te contracteren en aldus een andere regeling te treffen en bijvoorbeeld in de arbeidsovereenkomst een clausule op te nemen die stelt dat de auteursrechten volledig toebehoren aan de werknemer/programmeur. Het omgekeerde is natuurlijk evenzeer mogelijk en zelfs wensbaar wanneer de werknemer/programmeur een bijzonder gedetailleerde opdracht krijgt tot ontwikkeling van software. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn in de Gaming-industrie of bij het ontwikkelen van websites, of de applicatie van grafische toepassingen.
In deze laatste gevallen is er immers nog een bijkomend probleem in de arbeidsrelatie dat bepaalde onderdelen van ontwikkelde software niet noodzakelijk vallen onder de Softwarewet. Grafische elementen dewelke verwerkt zijn in de software, vallen immers meestal gewoonlijk enkel onder het toepassingsgebied van de Auteurswet en niet onder de afwijkende Softwarewet, met als gevolg dat wanneer deze elementen ontwikkeld zijn door werknemers, deze werknemer steeds eigenaar blijft van deze intellectuele eigendom, en dat het wettelijk vermoeden van de Softwarewet, dat de werkgever automatisch eigenaar zou worden, niet speelt. Ook hier is het aangewezen deze elementen op voorhand in de arbeidsovereenkomst contractueel te regelen.
Ondernemingen voor wie en waarbinnen er software geprogrammeerd wordt, doen er dus goed aan om alle regelingen in verband met intellectuele eigendomsrechten duidelijk op papier te zetten in een overeenkomst om zo alle misverstanden en gerechtelijke procedures te vermijden.
Heeft U nog vragen over regelgeving aangaande intellectuele eigendomsrechten, zoals auteursrecht, computerprogramma’s, octrooien, merken, tekeningen en modellen, enz., of wenst U een advies in een concrete situatie, of bent U op zoek naar bijstand bij het opstellen van uw overeenkomsten die betrekking hebben op intellectuele eigendomsrechten? Aarzel dan niet om onze specialisten te contacteren.
Wij verwijzen ook naar onze nieuwsbrief over handhaving van rechten inzake intellectuele eigendommen via diverse vorderingen en gerechtelijke procedures.