Vooraf
Sinds 1 mei 2019 heeft België twee wetboeken voor vennootschappen: het oude W. Venn. en het nieuwe WVV[1]. Beide wetboeken zullen vele jaren samen van kracht blijven als gevolg van de keuze van de wetgever voor een stapsgewijze inwerkingtreding van het WVV, dewelke gespreid wordt over verschillende jaren tot 2024. Men dient de komende jaren dus vertrouwd te zijn met de twee geldende wetboeken.
Het nieuwe WVV is er niet zonder slag of stoot gekomen, concrete voorbereidingen begonnen reeds in 2014. Na vele ontwerpteksten en amendementen kwam de finale goedkeuring nog in gevaar door de val van de federale regering eind 2018, maar de regering in (uiteen)lopende zaken slaagde er toch in de tekst van het wetsontwerp (dus een regeringsinitiatief) goedgekeurd te krijgen in het federale parlement op 28 februari 2019. Opmerkelijk waren overigens de stemresultaten: slechts 68 parlementsleden stemden voor, 27 stemden tegen en 21 onthielden zich: het WVV is slechts met de hakken over de sloot goedgekeurd, hetgeen toch mag verbazen voor een dergelijk belangrijk stuk wetgeving dat een impact heeft op het bedrijfsleven en bijgevolg op het economische weefsel van het land. De federale kamer van volksvertegenwoordigers telt 150 zitjes, waarvan er dus slechts 68 voor het WVV stemden hetgeen niet eens de helft is van het totale aantal stemmen. Naast de 21 onthouders waren ook 34 parlementairen gewoonweg afwezig hetgeen vragen doet rijzen, enerzijds over het democratisch gehalte van de wet en anderzijds over het absenteïsme van 22,67% of bijna 1/4e van de federale volksvertegenwoordigers bij de stemming over belangrijke wetgeving.
Hoe het ook zij, het WVV is geland en zal de komende jaren veel aandacht vragen van ondernemers en rechtspractici zoals juristen, advocaten, notarissen, rechters en magistraten.
Eenvoudiger? Flexibeler? Moderner?
Het WVV wordt her en der (ook in de Memorie van Toelichting[2]) voorgesteld en gelegitimeerd met de termen ‘eenvoudig, flexibel en modern’, maar wie de omvangrijke tekst van het WVV doorneemt, beseft dat deze verkoopargumenten niet té letterlijk mogen worden genomen: het is niet omdat een complex systeem wordt vereenvoudigd dat het daarom ook eenvoudig is geworden. Zeker de problematiek van de inwerkingtreding en de twee parallelle wetboeken doet al meteen afbreuk aan de nagestreefde eenvoud. Veel ondernemers zullen zich sowieso afvragen wat er eenvoudiger is aan een volledig nieuw wetboek dan aan het behoud van het bestaande wetboek: de vernieuwing vraagt immers inspanningen en genereert kosten die niet hadden gemaakt moeten worden zonder nieuw wetboek. Het bestaande W.Venn uit 1999 is trouwens met zijn 20 jaren een jonge peuter naast de eeuwenoude reuzen zoals het Burgerlijk Wetboek of het Strafwetboek. De ironie wil dat deze laatste twee wetboeken, die ook vervangen zullen worden, niet goedgekeurd raakten en nog in het parlement bleven hangen[3].
Of de geclaimde modernisering en flexibiliteit van het WVV veel buitenlandse bedrijven zal overtuigen zal nog moeten blijken, zeker aangezien de mosterd deels werd gehaald bij onze buurlanden die bijgevolg dus eerder dergelijke regels hadden ingevoerd en ook azen op deze zelfde bedrijven. Moderniteit en flexibiliteit zijn onmiskenbaar modewoorden in de snel veranderende maatschappij, maar zoals hierna zal blijken uit de enkele besproken topics dient men een aantal aspecten van het WVV voldoende kritisch te beschouwen ten opzichte van de geclaimde krachtlijnen.
Terminologische nieuwigheden
Het WVV hanteert een aantal terminologische wijzigingen ten opzichte van het W.Venn. die soms verwarrend kunnen zijn. Voortaan worden de activiteiten die een rechtspersoon uitoefent aangeduid met de term “voorwerp”. Het oogmerk waarmee de rechtspersoon is opgericht, met name winstuitkering voor zijn leden dan wel een ideëel oogmerk, wordt steeds aangeduid met de term “doel” of “doeleinden”. Waar het W.Venn. en de VZW-wet spreken over statutair doel, gebruikt het WVV dus de term “voorwerp”. Het oude “oogmerk” wordt voortaan “doel” of “doeleinden”.
Voorts spreekt men in het WVV voor een BV niet langer over “zaakvoerders” maar worden dit “bestuurders”, terwijl de term “zaakvoerder” dan wel weer blijft behouden bij de maatschap en haar varianten in het WVV. Het oude W.Venn. hanteert in de BVBA zoals gekend wel de term “zaakvoerders”.
Het WVV kiest tevens voor de generieke term “vennoten” maar behoudt de specifieke term “aandeelhouders” enkel voor de vennootschappen met volkomen rechtspersoonlijkheid (BV, NV, CV, SE, SCE).
Aangezien het WVV en het W.Venn. nog verschillende jaren naast mekaar zullen bestaan, vallen deze terminologische tegenstrijdigheden te betreuren.
Toch nog veel soorten rechtsvormen
Vanuit het opzet van de vereenvoudiging werd het aantal vennootschapsvormen weliswaar wat verminderd, maar er blijven toch nog steeds vele verschillende rechtsvormen bestaan.
Het WVV behoudt het onderscheid tussen vennootschappen en verenigingen/stichtingen, met als nieuw onderscheidend criterium het winstuitkeringsoogmerk. Al deze ondernemingen[4] mogen dus economische activiteiten uitoefenen en winst maken, maar enkel vennootschappen mogen winst uitkeren.
Bij de vennootschappen blijft naast de BV, NV en de CV de maatschap bestaan die bovendien twee varianten kan hebben: de VOF en de Comm.V. De gewone maatschap heeft geen rechtspersoonlijkheid, maar zijn varianten wel. Daarnaast bestaan er ook nog de Europese vennootschapsvormen SE en SCE.
Bij de verenigingen maakt men een onderscheid tussen de feitelijke vereniging zonder rechtspersoonlijkheid, de VZW en de IVZW, terwijl de stichtingen worden onderverdeeld in de PS, de SON en de EUPS[5].
Daarnaast zijn er ook nog de Europese rechtspersonen EESV en de EUPP en kunnen bepaalde vennootschappen erkend worden als bosgroeperingsvennootschap of landbouwonderneming wat dan leidt tot een BG, een VOFLO, een CommVLO, een BVLO, een CVLO. Tot slot zijn er nog de erkende CV of de CV erkend als SO.
Alles bij mekaar zijn er dus nog steeds meer dan 20 verschillende rechtsvormen met eigen regels en kenmerken.
Winstuitkering: de “Nostradamus-test”
Wie een vennootschap opricht heeft doorgaans de ambitie om winst te maken en wil die winst ook graag uitgekeerd zien. Op dit vlak heeft het WVV een aantal nieuwigheden: in de BV stapt men af van de kapitaalvereiste om ondernemers toe te laten deze vennootschap op te richten zonder daarvoor geld te moeten ophoesten. Teneinde toch in een soort bescherming te voorzien voor schuldeisers heeft het WVV hieraan wel de voorwaarde gekoppeld dat men een goed financieel plan moet kunnen voorleggen én dat men slechts winst kan uitkeren door een dubbele test uit te voeren: de balanstest en de liquiditeitstest. De balanstest vereist dat het eigen vermogen niet negatief is of zou worden en lijkt makkelijk uit te oefenen op basis van de jaarrekening. De liquiditeitstest echter houdt in dat het bestuursorgaan moet vaststellen dat de vennootschap na de uitkering in staat moet blijven gedurende 12 maanden haar schulden te voldoen. Vooral deze liquiditeitstest is bijzonder, aangezien deze toch een zekere mate van helderziendheid lijkt te vereisen omdat men 12 maanden ver in de toekomst moet kunnen kijken. Vooral voor startende vennootschappen die de eerste jaren vaak zeer moeilijk kunnen inschatten wat de inkomsten en uitgaven zullen zijn kan dit problemen geven, maar ook gevestigde vennootschappen kunnen geconfronteerd worden met sterk wijzigende omstandigheden. Of dit dan “redelijkerwijs” kan/kon voorzien worden is maar de vraag, omstandigheden kunnen soms snel en plots veranderen. De wet voorziet niet dat hier kwade trouw vereist is, zodat ook de aandeelhouder te goeder trouw achteraf riskeert de uitkering te moeten terugbetalen, of schade te moeten vergoeden in zijn hoedanigheid van bestuurder. Hoe dit alles te rijmen valt met de regel dat een rechter zich in principe niet dient te mengen in het beleid van een vennootschap (“marginale toetsing”) en niet met achterafkennis (“hindsight”) mag rekening houden, zal ongetwijfeld aanleiding geven tot discussies.
Moet wie onzeker is dan maar geen winst uitkeren? Nostradamus mag het weten, maar de gewone ondernemer wordt hier wat aan zijn lot overgelaten. Startende ondernemers moeten bijgevolg goed afwegen of zij een eenmanszaak oprichten en dus buiten het toepassingsgebied van het WVV blijven, dan wel meteen opteren voor een rechtspersoon en dus ressorteren onder de soms strenge regels van het WVV.
Bestuurders: slechts in beperkte gevallen beperkt aansprakelijk
Naast verschillende nieuwigheden inzake de organisatie van het bestuur van rechtspersonen, is er in het WVV ook gekozen voor een beperkte beperking van de bestuurdersaansprakelijkheid. Deze regeling was in de ontwerptekst van het WVV sterk gelijkend op de regeling voor werknemers uit artikel 18 van de Arbeidsovereenkomstenwet, maar finaal is er een andere regeling uit de bus gekomen[6]. De aansprakelijkheidsbeperking houdt in dat bepaalde maximumbedragen gelden die gekoppeld zijn aan de grootte van de rechtspersoon, maar wordt meteen ook genuanceerd doordat bepaalde situaties worden uitgesloten: de aansprakelijkheid van bestuurders is niet beperkt voor zware fout, bedrieglijk opzet, oogmerk om te schaden, vaak voorkomende lichte fout en bij fiscale en sociale schulden. Wat is dan wel een fout die kan genieten van aansprakelijkheidsbeperking? Een gewone fout of een “beslissing, daad of gedraging die zich kennelijk buiten de marge bevindt waarbinnen normaal voorzichtige bestuurders, geplaatst in dezelfde omstandigheden, redelijkerwijze van mening kunnen verschillen”[7]. Het criterium van de “bonus administrator”, naar analogie van de “bonus pater familias” uit het Burgerlijk Wetboek, wordt uitdrukkelijk opgenomen in het WVV en zal ongetwijfeld verdere casuïstiek opleveren.
Uitsluiting/uittreding van aandeelhouders: twee systemen in BV en CV
Naast de gekende geschillenregeling die aanleiding kan geven tot de gedwongen uitsluiting of uittreding van een aandeelhouder door een rechter, wordt in het WVV voor de BV en CV ook voorzien in een andere uitstapregeling die eerder alleen was voorbehouden voor coöperatieve vennootschappen en die geen rechterlijke tussenkomst vereist. Het verschil tussen de geschillenregeling en de uitstapregeling zit hem onder meer ook in het lot van de aandelen: bij een geschillenregeling nemen de overblijvende aandeelhouders de aandelen over van de vertrekker, maar bij een uitstapregeling worden de aandelen vergoed door vermogen van de vennootschap. De aandeelhouder heeft recht op uitkering van de waarde van zijn scheidingsaandeel en de aandelen worden vervolgens vernietigd. De uitstapregeling volgt een specifieke procedure met een belangrijke rol voor het bestuursorgaan en vereist naast een authentieke akte ook en een aanpassing van het aandelenregister.
Merk op dat het WVV de termen “uitsluiting” en “uittreding” gebruikt zowel in het kader van de geschillenregeling als bij de uitstapregeling, hetgeen terminologisch opnieuw voor verwarring kan zorgen.
Inwerkingtreding: complexe regels
Zoals reeds vermeld in een eerdere nieuwsbrief[8] werd geopteerd voor een complex overgangsrecht in de wet die het WVV heeft ingevoerd. Het feit dat zelfs voor experten studiedagen worden georganiseerd die enkel het overgangsrecht moeten verduidelijken spreekt boekdelen. Een gedetailleerde bespreking van het overgangsrecht gaat deze bijdrage te buiten, maar ondernemers (vandaag dus ook vrije beroepers met een vennootschap, verenigingen of stichtingen) dienen zich hierover goed te informeren.
In theorie zal het oude W.Venn. naast het WVV blijven bestaan tot en met 31 december 2023, maar als men weet dat de actuele gerechtelijke achterstand in procedures soms oploopt tot 6 jaren of meer dan is het niet ondenkbaar dat sommige advocaten en magistraten zich in 2030 nog zullen moeten buigen over geschillen omtrent het oude W.Venn….dit had men kunnen vermijden door een betere en strakkere regeling uit te werken.
Conclusie
Het WVV bevat vele wijzigingen ten opzichte van het W.Venn. en zal onvermijdelijk aanleiding geven tot nieuwe vragen en discussies. Vooral de regels rond winstuitkering en het overgangsrecht blinken niet uit in duidelijkheid, al zijn er ongetwijfeld veel andere regels die verbeteringen inhouden ten opzichte van het oude W.Venn. Ondernemers dienen zich de komende jaren goed te informeren aangezien zowel het W. Venn. als het WVV minstens tot 31 december 2023 samen van kracht (kunnen) blijven.
Eindnoten:
[1] Het WVV reguleert, in tegenstelling tot het W. Venn., ook de verenigingen en de stichtingen die sinds 1 mei 2019 werden opgericht in België.
[2]De Memorie van Toelichting van het WVV treft men vooraan bij het wetsontwerp van 4 juni 2018: http://www.dekamer.be/FLWB/PDF/54/3119/54K3119001.pdf
[3] Met uitzondering van het nieuwe bewijsrecht zijnde Boek VIII van het nieuwe Burgerlijk Wetboek dat wel reeds werd aangenomen, maar op heden nog niet in werking is getreden.
[4] Behalve de bestaande VZW’s die nog niet onder het toepassingsgebied van het WVV vallen: deze mogen nog steeds geen handels- of nijverheidsactiviteiten voeren (artikel 1 VZW-wet).
[5] De volledige namen van de rechtsvormen met hun afkortingen treft men in Boek 1 (artikel 1:50) en in Boek 8 van het WVV.
[6] Dit is niet geheel onlogisch want artikel 5:70 WVV bepaalt dat bestuurders, in die hoedanigheid, niet door een arbeidsovereenkomst met de vennootschap verbonden kunnen zijn.
[7] Artikel 2:56 WVV.
[8] Consiglio Law Legal Spotlight Nr.4.