08/05/19

Enkele fiscale gevolgen van het nieuwe vennootschapsrecht

Het is zover, het nieuwe vennootschapsrecht is effectief in werking getreden. Dit heeft echter ook de nodige fiscale gevolgen. Het nieuwe Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (WVV) vereist ook een aanpassing van enkele bepalingen van het Wetboek Inkomstenbelastingen (WIB), daar de wetgever de neutraliteit van het nieuwe wetboek op fiscaal vlak wil waarborgen. Hiervoor werd reeds een wetsontwerp gestemd in de Kamer (28 februari 2019) en werd eveneens een ontwerp van Decreet ingediend in het Vlaams Parlement. In dit artikel bespreken we de verschillende fiscale gevolgen van het nieuwe vennootschapsrecht.

Statutaire zetelleer

De belangrijkste impact heeft zonder twijfel de invoering van de statutaire zetelleer, dit in contrast met onze werkelijke zetelleer in het fiscaal recht.

Om neutraliteit te waarborgen na de wijziging van dit aanknopingspunt in het vennootschapsrecht, heeft de wetgever artikel 2 WIB als volgt aangepast: “De vennootschap die haar statutaire zetel in België heeft, wordt behoudens tegenbewijs vermoed daar ook haar voornaamste inrichting of haar zetel van bestuur of beheer te hebben. Het tegenbewijs wordt enkel aanvaard indien er bovendien is aangetoond dat de fiscale woonplaats van de vennootschap in een andere Staat dan België is gevestigd volgens de fiscale wetgeving van deze andere Staat.”

De wijziging in het vennootschapsrecht zorgt voor een breuk tussen de nationaliteit van een vennootschap en haar fiscale woonplaats. Men mag derhalve niet langer veronderstellen dat een vennootschap die onderworpen is aan de Belgische vennootschapsbelasting noodzakelijkerwijze ook onderworpen is aan het Belgische vennootschapsrecht. Voor de vennootschapsbelasting moet immers bij voortduur toepassing worden gemaakt van de werkelijke zetelleer. Als gevolg hiervan is een vennootschap die haar werkelijke zetel in België heeft, maar haar statutaire zetel in het buitenland, onderworpen aan de Belgische vennootschapsbelasting, terwijl ze onderworpen is aan het vennootschapsrecht van de buitenlandse staat.

Om rekening te houden met de discrepantie tussen de nationaliteit en de fiscale woonplaats van een vennootschap, bepaalt art. 2 WIB voortaan dat de vennootschap, die haar statutaire zetel in België heeft, vermoed wordt ook haar werkelijke zetel in België te hebben. Dit vermoeden zal weerlegbaar zijn om te vermijden dat de hervorming van het vennootschapsrecht op fiscaal vlak een “dubbele niet-residentie” teweeg brengt.

De afschaffing van het begrip kapitaal

Een andere fundamentele wijziging die het nieuwe WVV introduceert, betreft het feit dat enkel nog de NV over een kapitaal zal beschikken zoals we dat nu kennen. Vanaf nu spreken we van “vermogen” voor alle vennootschapsvormen, buiten de NV.

In het WIB wordt voor de NV het begrip maatschappelijk kapitaal kortweg vervangen door het begrip kapitaal, maar dit begrip zal steeds hetzelfde zijn als vermeld in het WVV. Voor de BV en de andere vennootschapsvormen die geen kapitaal meer zullen hebben, wordt het fiscale begrip kapitaal gedefinieerd als het eigen vermogen dat gevormd wordt door de inbrengen in geld en in natura, met uitzondering van de inbreng in nijverheid.

In de BV kan dit kapitaal gekwalificeerd worden als gestort kapitaal voor fiscale doeleinden wanneer het desbetreffende eigen vermogen op een afzonderlijke rekening van het passief wordt geboekt.

Het begrip volstort kapitaal blijft dus ongewijzigd, en is met name de inbreng die werkelijk werd volstort in geld of in natura, met uitzondering van de inbreng in nijverheid. De uitgiftepremies blijven ook inbegrepen (aan dezelfde voorwaarden als voorheen).

Dit alles heeft echter ook een invloed op mogelijk (belastingvrije) kapitaalverminderingen, de DBI-aftrek, herkwalificatie van interesten, de thin cap, de notionele interestaftrek, kapitaalsverhogingen en –verminderingen,…

Uitkering van dividenden

De vraag stelt zich hoe de inkomsten behandeld worden die uitgekeerd worden ter vergoeding van een inbreng in nijverheid. Dividenden die een vergoeding zijn van effecten die een inbreng in nijverheid vertegenwoordigen, zouden kunnen worden aanzien als een gewoon dividend (art. 18 WIB). Dit wil zeggen, roerende inkomsten die onderworpen zijn aan de roerende voorheffing. Maar het kan niet worden uitgesloten dat zij aanzien worden als beroepsinkomsten, daar zij verbonden zijn aan een professionele activiteit (art. 30 en 32 WIB).

Deze inbreng geeft in geen geval recht op het verlaagd tarief van de “VVPR bis” dividenden, omdat het niet om een inbreng in geld gaat.

Nieuw is echter ook dat het verlaagd tarief in de roerende voorheffing op dividenden voortaan niet langer onderworpen zal zijn aan de voorwaarde volgens dewelke vennootschappen zonder minimaal maatschappelijk kapitaal worden uitgesloten van het voordeel van de maatregel, tenzij na de inbreng van het nieuw kapitaal het maatschappelijk kapitaal van die vennootschap minstens gelijk is aan het minimaal maatschappelijk kapitaal van een BVBA” (art. 269§2 WIB). Dit laat de BV namelijk toe om van het verlaagd tarief te genieten (het kapitaal moet echter nog steeds volledig gestort worden).

Nieuwe mogelijkheden omvorming vennootschappen

Het wetsontwerp brengt wijzigingen aan het WIB om rekening te houden met de nieuwe mogelijkheden die het wetsontwerp van het WVV voorziet voor de omvorming van vennootschappen.

We denken hierbij bijvoorbeeld aan de omvorming van een vennootschap in een vzw of aan de omzetting van een Belgische vennootschap in een buitenlandse vennootschap. In het laatste geval kan de reorganisatie ook gepaard gaan met de verplaatsing van de zetel naar het buitenland. Dit heet ‘fiscaal relevante emigratie’: de zetel van werkelijke leiding kan verschillend zijn van de statutaire/maatschappelijke zetel.

Het wetsontwerp zorgt niet voor substantiële wijzigingen aan de fiscale wetsbepalingen, maar streeft ernaar om de bewoordingen en het begrippenkader van het WIB in overeenstemming te brengen met die van het nieuwe WVV.

Net zoals voorheen blijft het uitgangspunt dat de wijziging van de rechtsvorm op zich een fiscaal neutrale handeling is. Dit betekent dat een belastingvrijstelling van toepassing is mits de omzetting gebeurt zonder onderbreking van de rechtspersoonlijkheid en in overeenstemming is met het rechtspersonenrecht dat de omzetting beheerst. Het is niet meer dan logisch dat bv. de omvorming van een NV in een BV (de rechtsopvolger van de bvba) niet leidt tot enige belastingheffing.

Indien daarentegen de wijziging van rechtsvorm gepaard gaat met de emigratie van de vennootschap en zij dus niet langer aan de Belgische vennootschapsbelasting onderworpen wordt, zal dit fiscaal in principe wel als een vereffening beschouwd worden. Het wetsontwerp verandert dit niet.

De wijziging van de rechtsvorm kan er ook toe leiden dat een rechtspersoon de overgang maakt van de vennootschapsbelasting naar de rechtspersonenbelasting. Dit kan o.m. het geval zijn indien een vennootschap wordt omgezet in een vzw of een stichting waarvan de ondernemingsactiviteiten dermate beperkt zijn dat de vzw of de stichting aan de rechtspersonenbelasting wordt onderworpen als gevolg van een wijziging van haar activiteiten.

Zoals je merkt is de fiscale impact van het WVV niet gering en dit ook zeker op het vlak van de Gewesten die momenteel ook het nodige aan het doen zijn om hun wetgeving aan te passen en deze zo fiscaal neutraal te maken.

Het nieuwe WVV was een absolute noodzaak om op internationaal vlak terug mee te spelen, doch de ruime implicaties ervan zijn, zoals steeds met grote wijzigingen, niet te onderschatten.

dotted_texture