07/03/19

Mag er eigenlijk nog gelachen worden met Carnaval?

Carnaval komt eraan en dus rijden in het ganse land weer carnavalstoeten uit waarin naar aloude traditie de spot wordt gedreven met politici, celebrities, bepaalde merken en bedrijven.  Een weekend lang vallen alle remmen en beperkingen uit het dagelijkse leven weg en mogen we lachen met God en klein pierke.

Ook buiten carnaval wordt overigens geregeld de spot gedreven met publiek bekende -al dan niet fictieve- figuren.  Maya de Bij die sigaretten promoot, een strip van Suske & Wiske (‘De Wilde Weldoener’) waarbij het hoofd van Lambik wordt vervangen door dat van Daniël Termont, Luc Tuymans die een foto als basis gebruikt voor een werk,… Allemaal recente voorbeelden van campagnes of werken die de pers hebben gehaald en waarbij openlijk werd betwist of er sprake was van een parodie.

Maar de jurist in ons stelt zich dan de vraag of je eigenlijk wel zomaar logo’s en merken of andere auteursrechtelijk beschermde creaties  mag gebruiken als inspiratie voor je praalwagen, voor een cartoon of voor een andere spottende bewerking van het origineel?  Sirius Legal licht de regels omtrent auteursrecht en parodie nog eens toe.


Auteursrecht
Tekeningen, merken, logo’s, foto’s,… zijn in principe beschermd door het auteursrecht van zodra er sprake is van een zekere creatieve inbreng van de auteur en een bepaalde uitdrukkingsvorm (een idee kan je immers niet beschermen). De drempel voor de bescherming door het auteursrecht is heel laag gehouden, wat betekent dat zowat elke min of meer originele creatie beschermd is.

Op basis van het auteursrecht mogen deze auteursrechtelijk beschermde werken in principe niet zomaar gekopieerd worden noch gebruikt/misbruikt worden voor gelijk welk doel, zelfs niet om te fungeren in een carnavalstoet of kostuum.  Elk gebruik vereist de voorafgaande toestemming van de auteur en die auteur is vrij om die toestemming te geven of te weigeren, zoals hij of zij zelf gepast acht.

Parodie
Nochtans bevat het auteursrecht wel een aantal uitzonderingen, waaronder het gebruik van werken in een parodie.  Een parodie is een humoristisch werk waarin een ander werk belachelijk wordt gemaakt.

Er zijn verschillende stijlvormen en termen als het gaat om humoristische nabootsingen. De definities zijn niet eenduidig en er zit zeker overlap tussen de verschillende termen.

  • Een “pastiche” is een imitatie op de stijl of thema’s van een specifieke auteur of een specifieke serie werken. Heel wat voorbeelden hiervan zien we in de fantasyliteratuur, waar pastiches als bijvoorbeeld “Bored of the rings” in plaats van de Lord of the Rings, van uitgeverij The Harvard Lampoon wereldwijde faam genieten.  Een pastiche lijkt op een parodie, maar een pastiche gaat minder ver in het belachelijk maken van het origineel.
  • Een “persiflage” richt zich niet op een specifiek werk maar meer op een stijl of algemene situatie. De tv-serie Het eiland bijvoorbeeld kan gezien worden als een persiflage op het kantoorleven.  Het is geen parodie omdat ze niet over een specifieke groep kantoormedewerkers of over specifieke personen gaat.
  • Een “karikatuur” is een parodiërende tekening of foto.

Een parodie gaat nog een stap verder dan voorgaande.  Bij een parodie gaat het om een bespottende (in het beste geval ironiserende, in het slechtste geval kwetsende) nabootsing van een bestaand werk, waarbij dat werk zélf tot voorwerp van lachlust wordt gemaakt en waarbij het schrille contrast met het originele werk in combinatie met de nieuwe context voor de gezochte humor moet zorgen.

Wanneer is een parodie dan toegelaten?
De auteurswet zegt:”Wanneer het werk op geoorloofde wijze openbaar is gemaakt, kan de auteur zich niet verzetten tegen een karikatuur, een parodie of een pastiche, rekening houdend met de eerlijke gebruiken”

Om een parodie te maken, moeten bepaalde concrete elementen uit het origineel worden overgenomen. Het overnemen van concrete elementen is normaal een inbreuk op het auteursrecht, maar onder bepaalde voorwaarden mag het wel degelijk.  De parodie is echter een uitzondering op de basisbescherming van de auteur en moet daarom altijd beperkend geïnterpreteerd worden.  Ook door het Europees Hof van Justitie is al meermaals bevestigd dat de beperkingen en uitzonderingen op het auteursrecht “eng moeten worden uitgelegd” en dat hiervoor de zogenaamde “driestappen-toets” gevolgd moet worden, die bepaalt dat de uitzonderingen:

  • Alleen in bijzondere gevallen mogen worden toegepast
  • Mits daarbij geen afbreuk wordt gedaan aan de normale exploitatie van werken of ander materiaal
  • En de wettige belangen van de rechthebbende niet onredelijk worden geschaad. Deze driestappentoets moet voor ogen worden gehouden bij de bespreking van de uitzonderingen. De driestappentoets werd niet letterlijk opgenomen in de Belgische auteurswet maar de uitzonderingen moeten deze test wel doorstaan.

Over welke dan de precieze voorwaarden zijn waaraan een parodie moet voldoen om een uitzondering te kunnen zijn op het auteursrecht is al veel inkt gevloeid. In 2014 echter, besliste het Europees Hof van Justitie in het “Deckmyn-arrest” welke de voorwaarden zijn om van een toegelaten parodie te kunnen spreken.  Johan Deckmyn was destijds voorzitter van Vlaams Belang Kopel Gent en het Deckmyn-arrest ken je als lezer wellicht beter als het Suske en Wiske-arrest.  Vlaams Belang had destijds, in 2011, op de cover van zo’n 2.000 Vlaamse Belang-kalenders een aangepaste versie van de Suske en Wiske-cover van de strip ‘De Wilde Weldoener’ uit 1961 getekend. Burgemeester Daniël Termont (sp.a) strooide hierop in een wit gewaad vanuit een helikopter boven een Gents plein muntstukken in het rond die opgeraapt werden door gesluierde moslims terwijl Suske en Wiske verschrikt toekeken.  Dit was géén parodie volgens het Europees Hof, omdat de aanwezigheid van gesluierde moslims duidelijk een onderliggende boodschap van aanzetten tot racisme en vreemdelingenhaat met zich meebracht en het dus duidelijk niet puur om de humor te doen was bij de auteurs.

Wat zijn dan de voorwaarden?

  • In eerste instantie moet het parodiërend werk een bestaand werk nabootsen maar met duidelijke verschillen ten aanzien van het origineel.  Als er geen duidelijke verschillen zijn, is er sprake van namaak en namaak is strafbaar.  Een mooi voorbeeld is de nabootsing van Nijntje met rode oogjes en een lijntje cocaïne op de cover van tijdschrift Deng in 2005 onder de titel “Lijntje”.  De rechter oordeelde daar destijds dat er geen sprake was van enige creatieve inbreng om het originele figuurtje aan te passen,  maar dat het puur om een kopie van de figuur van Nijntje ging.  We schreven hierover overigens enkele jaren geleden al een bijdrage op deze blogpagina’s.
  • Ten tweede moet aan humor worden gedaan of de spot worden gedreven.  Dit laat vanzelfsprekend ruimte voor interpretatie.  Maar het gevolg van deze voorwaarde is onder meer dat bewerkingen van een origineel die louter tot doel hebben om personen te kwetsen en die duidelijk niet als doel hebben om humoristisch van aard te zijn, géén parodie kunnen uitmaken.  Hier komen we eigenlijk op het terrein van (een deel van) de oorzaak en de reden van controverse rond Mohammed cartoons destijds.  De ganse vraag is immers of de cartoonist de bedoeling heeft om mensen aan te lachen te brengen en situaties te relativeren of enkel tot doel heeft om (een) God en zijn volgelingen te kwetsen.  Afhankelijk van de religieuze achtergrond van de lezer kan die interpretatie verschillen.  
  • Daarnaast moet bij de beoordeling van een parodie nagegaan worden of er een rechtvaardig evenwicht is bereikt tussen de belangen en rechten van de auteur enerzijds en de vrije meningsuiting van de persoon die zich beroept op de uitzondering van de parodie anderzijds.
  • De Belgische auteurswet vertaalt dit alles in de fundamentele vraag of de parodie strookt met de “eerlijke gebruiken”.  Die eerlijke gebruiken betekenen onder andere dat de parodie geen commercieel doel mag hebben (prints op t-shirts of parodieën in reclamecampagnes zijn dus in principe uit den boze), de parodie mag geen verwarring laten bestaan met het origineel, de overgenomen elementen uit het origineel zo beperkt mogelijk moeten zijn en vooral ook dat de parodie geen afbreuk mag doen aan de eer of de reputatie van de auteur of diens werk.

De politiek blijkt overigens wel vaker een bron van discussie als het over parodie gaat.  Ook Jean-Marie Dedecker eindigde voor de rechtbank voor zijn bewerking van een cover van Lucky Luke en de Daltons, waarbij de Daltons vervangen waren door rivaliserende politici (geen eerlijk gebruiken, geen humoristisch opzet) en ook Pieter Aspe vocht een robbertje uit voor de rechtbank met lokale politieke partij Dwars Groen  in 2012 omwille van een parodiërende foto van Aspe als politicus (In dit geval werd de parodie-exceptie in beroep wél aanvaard, overigens).

En dus… carnaval?
Bovenstaande mag duidelijk maken dat het ontlenen van personages, merken, logo’s, beelden uit de actualiteit niet zomaar kan, maar we kunnen u geruststellen: lachen met de wereldactualiteit tijdens carnaval mag zeker nog…

Carnaval is immers per definitie een feest van spot en humor en het zal niet moeilijk zijn om aan te tonen dat sprake is van “eerlijke gebruiken” en van een humoristisch opzet bij een parodiërende praalwagen.  Enig potentieel twistpunt is de vereiste om het origineel niet één op één te kopiëren, maar om er een eigen bewerking aan te geven.  Ook dat zal meestal geen probleem zijn bij de meeste carnavalsverenigingen.  originaliteit is immers bij uitstek hun streefdoel!

Het auteursrecht zal carnaval dus zelden of nooit in de weg staan.  Blijft enkel nog de bedenking dat het portretrecht en het merkenrecht eventueel wel wat beperkingen met zich mee kunnen brengen, maar daar komen we een volgende keer graag op terug.

Intussen…  ALAAF, ALAAF!

dotted_texture