Inleiding
Wie de actualiteit een beetje volgt (gele hesjes, vallende regeringen, klimaatmarsen, nationale en andere stakingen, justitieperikelen, Nijvel-bendes voetbal-bendes en visa-bendes, bankrovers en plofkrakers, Brexit-chaos, begrotingstekort van 7.700.000.000 EUR etc.) zou het niet geloven, maar er zijn nog zekerheden… ja zelfs financiële zekerheden.
We hebben het hier uiteraard over de rechtsfiguur van de ‘zekerheid’ uit het zogenaamde ‘zekerheden-en executierecht’. De term ‘executierecht’ mag daarbij ouderwets en akelig klinken, het is in juridische termen ook geen eufemisme: de executie wijst op de zogenaamde gedwongen uitvoering op een vermogen, die in sommige gevallen nodig kan zijn indien een schuldenaar niet vrijwillig overgaat tot het uitvoeren of betalen van zijn verbintenissen. Wie als schuldeiser over een ‘zekerheid’ beschikt kan zich bij een dergelijke juridische executie soms een betere positie aanmeten dan andere schuldeisers, want schulden en dus schuldeisers komen meestal niet alleen.
De zekerheden worden traditioneel opgedeeld in zakelijke zekerheden en persoonlijke zekerheden. Zakelijke zekerheden worden gedefinieerd als rechtsfiguren die aan een schuldeiser in een samenloop met andere schuldeisers een preferentie verschaffen op het geheel of een deel van het vermogen of de zaken van de schuldenaar (bv. pand). Persoonlijke zekerheden verschaffen de schuldeiser een bijkomende schuldenaar of persoon om op te verhalen (bv. borg).
Het pand is een zakelijke zekerheid die het zakelijk recht inhoudt voor de schuldeiser om zich bij voorrang te verhalen op een hem door de schuldenaar tot zekerheid verschafte roerende zaak. De term ‘pand’ kan zowel duiden op het pandrecht, de pandovereenkomst of het eigenlijke onderpand. Het oude onderscheid tussen burgerlijk pand en handelspand lijkt achterhaald.
Wetgevend Kader
Het pandrecht wordt geregeld door verschillende wetgevende teksten, onder meer en grotendeels het Burgerlijk Wetboek en de Wet Financiële Zekerheden, indirect het Wetboek Economisch Recht en in beperkte mate de Wet betreffende het Pand en de Commissie.
Wat het Burgerlijk Wetboek betreft dient in de eerste plaats verwezen te worden naar Boek III Titel XVII over de “Zakelijke zekerheden op roerende goederen”. Deze titel werd ingevoegd door de Wet van 11 juli 2013 (de “Pandwet”) die met vertraging in werking trad op 1 januari 2018, en die het (al)gemene pandrecht heeft hervormd. Naast het pandrecht behandelt deze wet ook het eigendomsvoorbehoud en het retentierecht als zakelijke zekerheden.
De Wet Financiële Zekerheden van 2004 voerde een specifieke regeling in voor de zakelijke zekerheden in de financiële sector, nl. met betrekking tot financiële instrumenten, contanten of bankvorderingen die in pand worden gegeven. Deze wet is dus een lex specialis ten opzichte van de hoger vermelde bepalingen van het Burgerlijk Wetboek en die zich vooral richt op het pand in de banksector. Artikel 7 van de Wet Financiële Zekerheden preciseert nader welke bepalingen van het Burgerlijk Wetboek inzake het gemene pand van overeenkomstige toepassing zijn op het financiële pand.
Indien men te maken heeft met een consument dient men ook rekening te houden met de strikte en dwingende bepalingen van het Wetboek Economisch Recht die consumenten beschermen, men spreekt hier soms over het consumentenpand.
Tot slot kan kort verwezen worden naar de veel oudere Wet betreffende het Pand en de Commissie van 1872 die nog steeds niet helemaal werd opgeheven en die enkele specifieke bepalingen bevat aangaande de procedure tot gedwongen verkoop van verpande goederen (zgn. pandverzilvering) in de context van het pand tot zekerheid van het voorrecht van de commissionaris.
Super-voorrecht?
De Pandwet voorziet dat het pandrecht aan de pandhouder het recht verleent “om bij voorrang boven andere schuldeisers te worden betaald uit de bezwaarde goederen” en preciseert zelfs dat een pandrecht “een voorrecht is zoals bedoeld in artikel 12 van de Hypotheekwet”.
De Wet Financiële Zekerheden gaat zelfs verder door te bepalen dat het de pandhoudende schuldeiser toegestaan is -bij gebreke aan andersluidende overeenkomst- om bij wanprestatie het onderpand te realiseren “niettegenstaande een insolventieprocedure, het beslag of enig ander geval van samenloop”.
Een pandhouder wordt dus beschouwd als een zogenaamde ‘separatist’ die beschikt over een ‘afscheidingsrecht’, wat inhoudt dat hij/zij het recht heeft om zijn/haar onderpand te verzilveren en de goederen buiten de boedel te houden. Een pandhouder moet dus niet achteraan aanschuiven bij een situatie van samenloop zoals een vereffening of faillissement.
Tussen pandhouders onderling geldt de anterioriteitsregel. Pandhouders moeten wel voorrang geven aan degenen met een “superprioriteit” conform artikel 58 van Titel XVII B.W.
Tegenwerpelijkheid door Registratie
Het pandrecht is een belangrijke zekerheid voor wie zich wil beschermen tegen insolventie van zijn schuldenaar. Naast de andere voorrechten en de hypotheken biedt het pand zoals gezegd immers een voorkeurrecht in geval van een situatie van samenloop (bv. een vereffening of faillissement). Een pand kan niet alleen gevestigd worden op specifieke roerende goederen (bv. een machine, een voertuig, aandelen of een schuldvordering) maar kan ook gevestigd worden op een handelszaak of een landbouwexploitatie.
Een belangrijk onderscheid dient gemaakt te worden tussen de totstandkoming, het bewijs en de tegenwerpelijkheid van het pandrecht. Kort gesteld: de totstandkoming vergt een loutere overeenkomst, het bewijs vergt een geschrift en de tegenwerpelijkheid vergt een registratie in het Nationaal Pandregister.
Vooral deze tegenwerpelijkheid dient men te verzekeren: een pandrecht dat niet tegenwerpelijk is aan derden zal zijn effect missen.
Specifiek inzake pand op een handelszaak is het belangrijk te wijzen op de overgangsperiode die werd voorzien in de Pandwet: men kreeg de tijd tot 31 december 2018 om bestaande pandrechten op een handelszaak te registreren; indien dit tot dusver voor eerder bestaande pandrechten op een handelszaak niet gebeurde zullen deze niet tegenwerpelijk zijn. Voor pandrechten die ontstonden na de inwerkingtreding van de Pandwet gold sowieso de verplichting tot registratie om tegenwerpelijkheid te bekomen.
Wie contracten houdende pandrechten heeft kan dus best goed nakijken of de nodige registratie werd geformaliseerd. Het valt ook aan te raden om de duurtijd van de registratie goed te noteren: de registratie van het gemene pandrecht vervalt na 10 jaar, maar is wel vernieuwbaar voor een nieuwe termijn van 10 jaar.
Volledigheidshalve kan hier nog worden vermeld dat de registratievereiste uit het gemene recht niet geldt voor het pand op een schuldvordering of het financiële pand uit de Wet Financiële Zekerheden, en dat voor lichamelijke goederen ook tegenwerpelijkheid kan worden bekomen door buitenbezitstelling (art. 39 Titel XVII B.W.).
Besluit
Het pandrecht blijft ondanks een recente hervorming toch verspreid over diverse wetteksten en dat heeft diverse rechtsgevolgen naargelang de concrete omstandigheden.
Niettemin is het algemeen aan te raden steeds de registratieverplichtingen na te gaan en tegenwerpelijkheid te verzekeren van uw pandrecht. De pandhoudende schuldeiser draagt daarvoor in principe zelf de verantwoordelijkheid. Kwestie van zekerheid te verkrijgen betreffende uw zekerheid.
1 Dit is geen schrijffout en inderdaad een wet van 147 jaar geleden. In dat jaar schreef Jules Verne zijn Reis rond de wereld in 80 dagen…
² Website National Pandregister: https://pangafin.belgium.be
Pieter-Jan Termote