Het Bodemdecreet laat toe om een vrijstelling van de saneringsplicht aan te vragen om perverse effecten bij de toepassing van het decreet te vermijden. De Raad van State heeft in drie recente arresten de modaliteiten van deze mogelijkheid verduidelijkt.
De toepassing van het Bodemdecreet kan verregaande gevolgen hebben. Een exploitant/gebruiker/eigenaar moet soms als overgaan tot verregaande (en kostelijke) saneringsverplichtingen, waaronder uitvoering van bodemonderzoeken en bodemsanering, terwijl hij of zij mogelijk niets met de verontreiniging te maken heeft.
Om deze (en andere) perverse effecten bij de toepassing van het Bodemdecreet te vermijden, is de mogelijkheid tot vrijstelling van de saneringsplicht, of "het statuut van onschuldige bezitter", in het leven geroepen.
Onder de volgende voorwaarden kan een exploitant/gebruiker/eigenaar dus worden vrijgesteld van zijn saneringsverplichting:
hij of zij heeft de bodemverontreiniging niet veroorzaakt;
de bodemverontreiniging is tot stand gekomen voor het tijdstip waarop hij of zij exploitant/gebruiker/eigenaar van de grond werd;
voor eigenaars geldt bijkomend dat hij of zij niet op de hoogte was en niet op de hoogte behoorde te zijn van de bodemverontreiniging op het ogenblik dat hij of zij eigenaar van de grond werd (= de zgn. kennisvoorwaarde).
Niet zelden rijzen interpretatieverschillen over de precieze draagwijdte van het statuut van onschuldige bezitter.
De Raad van State heeft in drie recente arresten in drie toepassingsgevallen een licht laten schijnen op de onschuldige bezitter.
1. De rechtsvoorganger
Het Bodemdecreet laat niet toe om een beroep te doen op een vrijstelling van de saneringsplicht, wanneer de rechtsvoorganger van de overdrager de bodemverontreiniging heeft veroorzaakt of wanneer de bodemverontreiniging is tot stand gekomen tijdens de periode dat een rechtsvoorganger van de overdrager de grond in exploitatie, gebruik of eigendom had.
In het arrest nr. 242.689 van 18 oktober 2018 moest de Raad van State oordelen over de vraag of de NMBS zich kon beroepen op het statuut van onschuldige bezitter voor gronden die zij van rechtswege (via koninklijk besluit) van de Belgische Staat had verworven.
Volgens de NMBS was geen sprake van een overdracht van een vermogen, bestaande uit activa en passiva. De overdracht van het staatsspoorwegennetwerk zou volgens haar geen fusie, splitsing, met fusie of splitsing gelijkgestelde verrichting, inbreng of overdracht van een bedrijfstak, zoals bedoeld in artikel 2, 27° van het Bodemdecreet, zijn. Een inbreng in natura van een actiefbestanddeel is volgens de NMBS dus te onderscheiden van de herstructureringen die in het Wetboek Vennootschappen worden bedoeld.
De Raad van State volgt deze redenering niet. Hij benadrukt dat de door het Bodemdecreet geviseerde rechtshandelingen gemeen hebben dat er vermogens (rechten en verplichtingen, activa en passiva) overgaan tussen vennootschappen, tegen de toekenning van aandelen in de verkrijgende vennootschap. De inbreng van het staatsspoorwegennetwerk valt dus ook onder het toepassingsgebied van het Bodemdecreet.
Een inbreng in natura van specifieke activa (dus zonder passiva) valt bijgevolg ook onder de verrichtingen bedoeld in artikel 2, 27° Bodemdecreet.
2. De erfopvolging
Wie door erfopvolging eigenaar van gronden wordt, doet er goed aan om na te gaan of de grond is verontreinigd. In het arrest nr. 242.882 van 8 november 2018 heeft de Raad van State de beginselen van erfopvolging en het verzoek tot vrijstelling opnieuw scherp gesteld.
In deze zaak betrof het een grond waarop midden jaren '60-'70 afval werd gestort. In 1978 werd het stort afgedekt met teelaarde, waarna het als landbouwgrond werd gebruikt. De erfgenamen verwierven de gronden resp. in 2005 en 2010. Het verzoek tot vrijstelling werd geweigerd omdat er op het ogenblik van de erfopvolging voldoende aanwijzingen waren dat de bodem was verontreinigd. Zo was er in 2001 in het kader van een ruilverkaveling een oriënterend bodemonderzoek uitgevoerd, waarvan de erflaters op de hoogte waren.
De erfgenamen dienden toch een verzoek tot vrijstelling in. Volgens hen wisten zij niets van de risico-activiteiten of van de verontreiniging. De verontreiniging was ook niet zintuiglijk waarneembaar. De OVAM en het Vlaamse Gewest traden deze zienswijze niet bij en oordeelden dat de erfgenamen wel degelijk van de bodemverontreiniging op de hoogte konden zijn.
De Raad bevestigt het standpunt van de OVAM en het Vlaamse Gewest: de erfgenamen hebben niet de nodige voorzichtigheid in acht genomen bij het aanvaarden van de nalatenschap. Zij behoorden te weten dat in het verleden risico-activiteiten op de gronden hebben plaatsgevonden. Volgens de Raad is daarbij niet vereist dat zij gedetailleerd op de hoogte waren van alle aspecten van de bodemverontreiniging of van de mogelijke ernst ervan. Evenmin relevant is de omstandigheid dat de erfgenamen jonge kinderen waren ten tijde van de vervuilende activiteiten.
Neem dus steeds de nodige voorzichtigheid in acht bij het aanvaarden van een nalatenschap.
3. De eigendomsoverdracht
In het derde arrest nr. 242.884 van 8 november 2018 moest de Raad ten slotte oordelen over het begrip "overdrager" in de zin van artikel 109 Bodemdecreet.
De verzoekende partij werd in 2001 eigenaar van een grond. De verkoper van de grond voerde op de grond bodemsaneringswerken uit, waarvoor de OVAM in 2005 een eindverklaring had afgeleverd. Nadien werd er echter nieuwe verontreiniging vastgesteld, die gelieerd bleek te zijn aan de vorige eigenaar van de grond.
Daarop wou de verzoekende partij een verzoek tot vrijstelling indienen. Echter, hij had de grond in 2016 opnieuw verkocht, waarop de OVAM en het Vlaamse Gewest oordeelden dat zij geen vrijstelling meer konden indienen.
De Raad treedt deze interpretatie bij. Volgens de Raad moet de "overdrager", bedoeld in artikel 109 Bodemdecreet, in zijn spraakgebruikelijke betekenis worden geïnterpreteerd als "iemand die overdraagt, de persoon die zijn recht overdraagt". De overdrager-eigenaar houdt dan ook op overdrager te zijn na de eigendomsoverdracht.
Vraag dus zeker een verzoek tot vrijstelling aan alvorens de eigendomsoverdracht plaatsvindt.