Het hof van beroep te Brussel treedt de eerder door ons geblogde rechtspraak van de fiscale rechter te Brussel bij.
Door het betwiste belastingsreglement werd een heffing van 15€/m² (bij effectief gebruik verminderd tot 10€/m²) per jaar gevestigd op kantoorgebouwen. In de motivering van de belasting werd het volgende gesteld:
‘Overwegende dat, bovenop het belangrijkste oogmerk van budgettaire aard van de belasting, er bijkomstig moet op gelet worden dat situaties die rijkdom voor de gemeente genereren niet op dezelfde manier belast worden als de situaties die geen opbrengst genereren om de gemeentelijke taken uit te voeren;
Overwegende dat het verantwoord is de kantooroppervlakten die bezet zijn minder te belasten gezien de bedrijven en de werknemers die er gevestigd zijn een bron van inkomsten vormen voor de lokale gemeenschap;’
Voor het hof van beroep volstaat dergelijke motivering van het belastingsreglement niet:
‘Het doel van de belasting is dus budgettair, en de belasting viseert ook wie gebruik maakt van de investeringen van de gemeente.
Geen van deze twee motieven kan in verband gebracht worden met het onderscheid dat het reglement maakt tussen kantoorgebouwen, die belast worden, en gebouwen voor elke andere economische activiteit, die niet belast worden. Een belasting op gebouwen die gebruikt worden voor elke andere economische activiteit zou nochtans ook bijdragen aan de budgettaire doelstelling en de gebouwen die gebruikt worden voor elke andere economische activiteit halen uiteraard ook voordeel uit de investeringen van de gemeente, ook in het bijzonder op het vlak van wegeninfrastructuur en openbare netheid.
Het reglement biedt geen objectieve en redelijke verantwoording voor het onderscheid (tussen kantoorgebouwen en gebouwen waarin een andere economische activiteit wordt uitgeoefend) dat in verhouding staat tot het doel en de gevolgen van de ingestelde belasting. Terecht merkt de eerste rechter op dat ook de vrijstelling van gebouwen met medische en paramedische beroepen geen motivering vindt in het reglement. In conclusie voert [de gemeente] aan dat zij de uitoefenaars van die beroepen niet wil afschrikken, in het belang van het algemeen welzijn van de bewoners, maar dat is een motief dat niet voorkomt in de motivering van het reglement.
Het bovenstaande volstaat voor de vaststelling dat het belastingreglement het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel en het niet-discriminatiebeginsel in belastingen schendt, zodat het met toepassing van artikel 159 van de Grondwet buiten toepassing moet gelaten worden. Dit reglement kan dus niet de grond vormen voor een wettige aanslag, zodat de eerste rechter terecht de aanslag heeft vernietigd’.
Referentie: Brussel, 27 juli 2018, nr. 2018/6165, ng. (Pub504328-1).
Auteur: Dirk Van Heuven