De taks op effectenrekeningen werd vorige zomer aangekondigd en heeft sindsdien veel inkt doen vloeien. In een publicatie van 5 oktober 2017 hadden we het reeds over de aspecten van deze hervorming die een impact hebben voor de investeerders. Op 1 februari 2018 heeft de Kamer van volksvertegenwoordigers eindelijk het wetsontwerp aangenomen waarbij er een taks op effectenrekeningen wordt ingevoerd. De wet, daterend van 7 februari 2018, is in werking getreden op 10 maart 2018 (B.S. 9.03.2018).
Welke personen zijn aan deze taks onderworpen?
Zowel Belgische ingezeten natuurlijke personen als niet-ingezeten natuurlijke personen zijn deze taks verschuldigd.
Bij ingezeten natuurlijke personen betreft het de effectenrekeningen aangehouden in België alsook die in het buitenland, bij niet-ingezeten natuurlijke personen enkel de eerstgenoemde. Wat betreft de niet-ingezetenen is het echter mogelijk dat deze taks toch niet van toepassing is, namelijk wanneer er op het vlak van vermogensbelasting een belastingverdrag ter voorkoming van dubbele belasting bestaat.
Rechtspersonen daarentegen zijn deze taks niet verschuldigd. Opgelet: via een antimisbruikbepaling wordt echter geregeld dat de overdracht, op 1 januari 2018 of later, van een effectenrekening in een aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersoon met als enige bedoeling de taks te ontwijken, niet tegenstelbaar is aan de fiscale administratie. Degene die de effectenrekening overdraagt, zal dan als de titularis van deze rekening worden beschouwd.
Op welke financiële instrumenten heeft de taks betrekking?
Concreet is de taks van toepassing op vijf categorieën van (al dan niet beursgenoteerde) financiële instrumenten, namelijk (i) aandelen en aandelencertificaten, (ii) obligaties en obligatiecertificaten, (iii) aandelen in gemeenschappelijke beleggingsfondsen en aandelen van investeringsvennootschappen, (iv) kasbons en (v) warrants.
Zijn daarentegen uitgesloten: pensioenspaarfondsen, levensverzekeringen, opties, futures, swaps en effecten op naam. Om te vermijden dat bepaalde belastingplichtigen hier een achterpoortje in zouden zien, werd er een antimisbruikbepaling ingevoerd voor wat betreft de nominatieve inschrijving op aandelen na 9 december 2017. Aandelen die na deze datum worden omgezet in effecten op naam, zijn voor de eerste referentieperiode aan de taks onderworpen.
Hoeveel bedraagt de taks?
Indien u tijdens de referentieperiode over een of meer effectenrekeningen beschikt waarbij de gemiddelde waarde van de financiële instrumenten 500.000 euro of meer per persoon bedraagt, moet u een jaarlijkse taks van 0,15% betalen.
Zodra deze minimumdrempel is bereikt, is de taks verschuldigd op de totale waarde van de effectenrekeningen, vanaf de 1ste euro. De taks is dus niet alleen verschuldigd op de som die de drempel overstijgt.
Quid als de effectenrekening wordt aangehouden door meerdere titularissen?
In geval van meerdere titularissen voor een zelfde effectenrekening wordt iedere medetitularis geacht "eigenaar" te zijn van een gelijk deel van de rekening. Iedere medetitularis is overigens hoofdelijk gehouden tot betaling van de integrale taks.
Dit vermoeden van gelijke delen is ook van toepassing in de hypothese van een effectenrekening aangehouden door een vruchtgebruiker en een naakte eigenaar. Ongeacht de waarde van hun respectievelijke rechten, worden vruchtgebruiker en naakte eigenaar geacht titularis te zijn van een gelijk gedeelte.
De medetitularis kan het vermoeden echter weerleggen en het gedeelte aantonen waarvan hij "effectief" eigenaar is; de vruchtgebruiker kan zijn vruchtgebruik waarderen, en desgevallend bewijzen dat de waarde van zijn aandeel in het vruchtgebruik de minimumdrempel van 500.000 EUR niet bereikt. Indien de bank de taks heeft ingehouden op basis van het wettelijk vermoeden van een gelijk aandeel van iedere titularis, kan de betrokkene teruggave vragen van de taks die teveel werd ingehouden.. Er moet dan open kaart worden gespeeld, waarbij de partijen de details van hun contractuele of wettelijke aanspraken onthullen.
Quid als de portefeuille wordt aangehouden door een burgerlijke maatschap die u met uw kinderen heeft opgericht ?
De burgerlijke maatschap, een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid wordt regelmatig gebruikt in het kader van successieplanning, om verder (een gedeeltelijke) controle te blijven uitoefenen over de geschonken goederen (bijv. een effectenportefeuille). Alle natuurlijke personen zijn aan de taks op de effectenrekeningen onderworpen, ongeacht of ze rechtstreeks of via een entiteit zonder rechtspersoonlijkheid (zoals een burgerlijke maatschap) houder zijn van een effectenrekening.
Als de burgerlijke maatschap houder is van een effectenrekening, wordt elk van de vennoten geacht titularis te zijn van een gelijk gedeelte van de effectenrekening en wordt elke vennoot aan de taks onderworpen indien de drempel van 500.000 euro per persoon is bereikt.
In de context van successieplanning wordt de grote meerderheid van de delen van een burgerlijke maatschap meestal aangehouden door de kinderen, en slechts een beperkt aantal door de ouders. Voor de toepassing van deze wet wordt iedere vennoot geacht houder te zijn van een gelijk aandeel in de door de burgerlijke maatschap gehouden portefeuille. Dezelfde conclusie geldt in het geval waarin de ouders vruchtgebruikers zijn van de delen van de maatschap en de kinderen naakte eigenaars. In beide situaties is het niettemin mogelijk om het vermoeden te weerleggen en desgevallend terugbetaling te vragen van de teveel ingehouden taks door een gezamenlijke verklaring in te dienen waarin de reële participatie van iedere titularis in de burgerlijke maatschap, en in de effectenrekening, wordt aangetoond door middel van bewijsstukken(bijv. statuten van de burgerlijke maatschap).
Welke zijn de toepassingsvoorwaarden van de taks ?
De drempel van 500.000 euro wordt geëvalueerd per referentieperiode van 12 maanden, namelijk van 1 oktober tot 30 september van het volgende jaar. De eerste periode, voor 2018, begint uitzonderlijk op 10 maart en eindigt op 30 september.
In de loop van de referentieperiode vormt de laatste dag van elk kwartaal een "referentiepunt". De drempel van 500.000 euro wordt bereikt wanneer in de loop van de referentieperiode het gemiddelde van de waarden op de referentietijdstippen minstens 500.000 euro bedraagt.