Om de toegang tot het gerecht te waarborgen, bestaan er verschillende soorten systemen om advocaatkosten op de verliezende partij te verhalen. Zo is het in sommige lidstaten mogelijk om de volledige advocaatkosten terug te vorderen. In andere lidstaten gaat de rechter achteraf na welke proceskosten nuttig waren. België kent een forfaitair systeem, met minimum- en maximumforfaits.
De vraag is of dat maximumforfait in overeenstemming is met het Europese recht.
Vroeger: de aansprakelijkheidsbenadering
Vroeger konden advocaatkosten verhaald worden via het aansprakelijkheidsrecht, in zoverre het ging om ‘noodzakelijke’ uitgaven om rechten en aanspraken te kunnen handhaven. Dit noodzakelijkheidscriterium werd door de hoven en rechtbanken op een verschillende manier toegepast, waardoor het aanleiding gaf tot veel rechtsonzekerheid. Het leidde vaak tot een proces binnen het proces, en bijgevolg een toename van de gerechtelijke achterstand.
Daarom werd er een forfaitair systeem van verhaalbaarheid, de zogenaamde ‘rechtsplegingsvergoeding’ (RPV), ingevoerd bij wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat. De krijtlijnen voor deze wettelijke regeling werden door het Hof van Cassatie in het cassatiearrest van 2 september 2004 al uitgetekend.
Sinds 2007: de rechtsplegingsvergoeding
De aansprakelijkheidsbenadering werd dus vervangen door een forfaitair systeem. Artikel 1022, eerste lid van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat de RPV een forfaitaire tegemoetkoming is in de kosten en erelonen van de advocaat van de in het gelijk gestelde partij. De partij die in het gelijk wordt gesteld, moet geen kosten bewijzen. De partij zal enkel moeten bewijzen dat zij werd bijgestaan door een advocaat, maar dit zal reeds uit de processtukken blijken.
Omstandigheden
Het forfait wordt bepaald door de waarde van de vordering, de gevorderde schadevergoeding. Dat is een eenvoudig, maar imperfect criterium. Een zaak van geringe waarde, kan toch bijzonder complex zijn. Daarom kan het forfait door de rechter worden aangepast aan de omstandigheden van de zaak, zoals:
- complexiteit,
- financiële draagkracht,
- contractuele schadebedingen, of
- kennelijke onredelijkheid.
De rechter is daarbij wel gebonden aan absolute minimum- en maximumbedragen.
Redelijke en evenredige maximumforfaits toegelaten
De RPV is forfaitair. Met andere woorden, zij strekt in België niet tot een integrale vergoeding van advocaatkosten. In principe zijn de effectief gemaakte kosten in het Belgische RPV-systeem irrelevant, maar artikel 14 van Richtlijn 2004/48/EG (over de handhaving van intellectuele eigendomsrechten), bepaalt dat lidstaten ervoor moeten zorgen dat redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten die de in het gelijk gestelde partij heeft gemaakt, door de verliezende partij zullen worden gedragen, tenzij de billijkheid zich daartegen verzet.
Artikel 14 van de Handhavingsrichtlijn werd door het Hof van Justitie op 28 juli 2016 uitgelegd in een octrooizaak (C-57/15 United Video Properties / Telenet). In die zaak oordeelde het Hof van Justitie dat een forfaitair systeem is toegelaten, maar enkel als dit systeem redelijk en evenredig is. De kosten die de verliezende partij moet dragen, moeten redelijk zijn en moeten minstens een significant en passend deel van de redelijke kosten van de winnende partij dekken.
Wat dus niet kan, volgens het Hof van Justitie, zijn maximumforfaits die niet waarborgen dat minstens een significant en passend deel van de redelijke kosten van de in het gelijk gestelde partij door de verliezende partij worden gedragen.
Een stakingsvordering, vaak gebruikt in IE-zaken, is voor het Belgisch RPV-systeem een “niet in geld waardeerbare vordering”. Voor dat soort vorderingen bedraagt het maximumforfait 12.000 euro, terwijl de stakingsvordering vaak even complex (en kostelijk) is als een vordering tot schadevergoeding. Dit is een knelpunt van het Belgische RPV-systeem in IE-zaken.
Kosten van een technische raadgever
Dit gaat over de advocaatkosten, want de bijstand van een technische raadgever komt wel voor integrale vergoeding in aanmerking. Deze kosten zijn niet gedekt door de RPV. Daarbij geldt als enige criterium dat de kosten rechtstreeks en nauw verbonden moeten zijn met een vordering in rechte die ertoe strekt de eerbieding van een intellectueel eigendomsrecht te waarborgen. Er is dus geen oorzakelijk verband met een fout door de tegenpartij vereist.
Conclusie
De Belgische wetgever zal dus, in navolging van het arrest United Video Properties / Telenet van het Hof van Justitie, iets moeten veranderen aan het Belgische RPV-systeem. Zij kan dit op twee manieren doen:
- enerzijds door te sleutelen aan het absolute karakter van het maximumforfait in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek;
- anderzijds door de maximumforfaits zelf aan te passen.
Vooralsnog is het afwachten wat en hoe de Belgische wetgever het RPV-systeem zal aanpassen.