12/10/15

Beoordeling van een (geldig) niet-concurrentiebeding - Cassatie slaat een nieuwe weg in

Met haar arrest van 23 januari 2015 slaat het Hof van Cassatie een nieuwe weg in voor de beoordeling van een (geldig) niet-concurrentiebeding. Het Hof oordeelt immers dat – wanneer het beding één of twee geldigheidsvoorwaarden miskent – de rechter de mogelijkheid dient gelaten te worden om het beding te matigen, zodat het niet langer automatisch nietig dient verklaard te worden. Niettemin bepaalt het Hof uitdrukkelijk dat partiële nietigheid van een nietig beding, en dus ook de matigingsbevoegdheid in hoofde van de rechter, slechts aan de orde is indien is voldaan aan drie cumulatieve voorwaarden.

Niet-concurrentiebedingen fungeren voor ondernemingen vaak als de oplossing bij uitstek om onder andere hun knowhow, cliënteel, personeel of investering te beschermen in het kader van overnameovereenkomsten, managementovereenkomsten, commerciële samenwerkingsovereenkomsten, etc.

Het uitgangspunt blijft echter wel het principe van vrijheid van handel en nijverheid, zoals destijds vervat in het Decreet d’Allarde van 2-17 maart 1791 en inmiddels overgenomen in artikel II.3 en II.4 van het Wetboek Economisch Recht, dat in se geen beperkingen toelaat. Gezien dit principe de openbare orde raakt, wordt een schending automatisch gesanctioneerd met absolute nietigheid. Teneinde ondernemingen toch een bepaalde mate van contractsvrijheid aan te bieden (zo ook aangaande niet-concurrentie) wordt reeds jaren aanvaard dat afwijkingen zijn toegelaten wanneer dergelijk beding de geldigheidstoets doorstaat. Bovendien heeft de wetgever in het kader van het mededingingsrecht, het arbeidsrecht en agentuurwetgeving specifieke regels voorgeschreven waaraan dergelijke bedingen dienen te voldoen.

Een niet-concurrentiebeding, ingeval er geen specifieke wetgeving van toepassing is, is slechts geldig wanneer het gaat om een redelijke beperking van concurrentie en dit op het vlak van (i) voorwerp/activiteit, (ii) tijd en (iii) territorium. Evenzeer dient de onderneming, dewelke baat heeft bij het beding, een rechtmatig en voldoende belang te hebben bij het opleggen van dergelijke beperking (bv. het is noodzakelijk om de overdracht van de verkochte onderneming te beschermen, en de duur/uitwerking ervan is beperkt tot hetgeen vereist is om dat doel te bereiken).

Gezien het algemene karakter van deze vereisten, bestond er – tot voor kort – in hoofde van de contractspartijen nooit een 100 % zekerheid dat het door hen opgestelde beding voormelde toets zou doorstaan. Er bestond dan ook steeds een kans dat een rechter zou oordelen dat het beding in strijd was met de openbare orde (vb. een te lange duur van het beding) en aldus volledig nietig zou verklaard te worden.

Met haar uitspraak van 23 januari 2015 heeft het Hof evenwel gezorgd voor een opvangnet voor deze “automatisch nietige bedingen”. Dit doet ze door het mogelijk maken van een partiële nietigheid. Het Hof stelt hiervoor drie cumulatieve voorwaarden voorop:

  1. de toepassing van de partiële nietigheid moet mogelijk zijn: er mag met name slechts sprake zijn van een inbreuk op maximum twee van de drie hierboven beschreven geldigheidsvoorwaarden,
  2. de wet mag het niet verbieden (vb. een ongeldig beding in een agentuurovereenkomst is te allen tijde absoluut nietig), en
  3. het voortbestaan van het gedeeltelijk nietig beding moet overeenstemmen met de intentie van de contractspartijen: er dient met name contractueel (bv. in de slotbepalingen), een clausule voorzien te worden waaruit blijkt dat bepalingen die door nietigheid aangetast en ongeldig zouden zijn, bindend blijven voor het gedeelte dat wettelijk toegelaten is.

De taak van de rechter bestaat er in om het beding te herleiden tot hetgeen dat maximaal wettelijk toelaatbaar is, zonder dat een wilsovereenstemming vereist is tussen de contractspartijen omtrent een geldig alternatief voor de nietige bepaling.

Hoewel de nieuwigheid die met het recente arrest gecreëerd wordt, dienen de contractspartijen zich bewust te zijn van de graad van onvoorspelbaarheid die nog steeds aanwezig zal zijn. Zo blijft het namelijk steeds koffiedik kijken wat een rechter als een maximaal toelaatbare beperking zal beschouwen. Ondanks het voorzien van het recht tot matiging, blijft het dan ook aan te raden om nog steeds de nodige voorzichtigheid aan de dag voor de formulering van het niet-concurrentiebeding.

Liesl Molinarolli – Legal Department - Deloitte

dotted_texture