Het Franse Hof van Cassatie heeft recent (12 mei) een arrest geveld in een opmerkelijke zaak van aansprakelijkheid voor herstructurering. Een chemische groep (RP) had al zijn chemische activiteiten verzelfstandigd in en onder een nieuw opgerichte vennootschap (Rhodia). In Rhodia werden zowel aanzienlijke activa ingebracht, als pensioens- en milieu aansprakelijkheden. Rhodia werd verkocht aan een Belgische groep en vervolgens vorderde het schadevergoeding van de voormalige Franse moeder omdat ze bij de oprichting niet voldoende vermogen zou tegenover de aansprakelijkheden zou gesteld hebben.
De vordering werd in alle aanleggen afgewezen en ook het cassatieberoep werd verworpen. Het arrest en de zaak roepen echter een aantal interessante vragen op, ook naar Belgisch recht.
De hoedanigheid waarin de moeder werd aangesproken.
Het is opmerkelijk dat RP werd aangesproken in haar hoedanigheid van ‘de facto’ bestuurder en van aandeelhouder. RP werd niet als oprichter aangesproken terwijl het toch bij de oprichting is dat Rhodia volgens eiseres te weinig gekapitaliseerd zou zijn geweest.
De rechtsgrond van de vordering.
De rechtsgrond van de vordering is niet de specifieke wettelijke regeling inzake bestuursaansprakelijkheid maar art. 1382 Burgerljk Wetboek (de algemene, niet contractuele, zorgvuldigheidsplicht).
Beslissing.
Het Hof aanvaardt de principiële mogelijkheid van aansprakelijkheid maar zegt dat de ingeroepen onderkapitalisering niet ‘gekwalificeerd’ is. Daarmee wordt vermoedelijk bedoeld dat het tekort niet aan concrete criteria wordt afgemeten. Met betrekking tot de pensioensvoorzieningen is het Hof iets precieser en zegt het dat er daarvoor geen algemeen gangbare normen ‘best practises” zijn. Het Hof hecht ook nogal veel belang aan het succes dat Rhodia sinds haar oprichting gekend heeft, ‘bekroond’ in de overname door Solvay. Dit lijkt wat op een ex post redenering maar het is lastig te argumenteren dat een aanname onzorgvuldig was indien ze nadien door de feiten bevestigd is. Het Hof verwerpt dus het cassatieberoep.
De Belgische situatie.
Het afzonderen van activiteiten in een nieuwe vennootschap is courant zodat er aan deze zaak ook voor de Belgische praktijk een aantal bedenkingen kunnen worden aan vastgeknoopt.
1) In een gelijkaardige zaak zou in België zeker ook gekeken worden naar oprichtersaansprakelijkheid. Ondanks het bestaan van een specifieke regeling voor de oprichtersaansprakelijkheid kunnen ook in België oprichters aansprakelijk worden gesteld op grond van art. 1382 B.W. Een vordering tegen de oprichters o.g.v. art. 1382 kan ook zonder faillissement worden ingesteld (in tegenstelling tot een vordering op grond van de oprichtersaansprakelijkheid op grond van art. 456, 4° van het Wetboek van Vennootschappen).
2) Het is daarentegen minder gebruikelijk dat in België de aandeelhouders aangesproken worden. In het geval van meerderheidsaandeelhouders die via ‘hun’ bestuurders het beleid van een onderneming bepalen kan men zich de vraag stellen of het Belgisch recht niet wat te terughoudend is.
3) Bij het beoordelen van de aansprakelijkheid van de oprichters zullen de gebruikte waarderingen een belangrijke rol spelen. Het risico voor de oprichters is groter indien het gaat om de waardering van onzekere en mogelijks veranderende elementen zoals pensioen- en milieu aansprakelijkheid.
4) Rhodia was overgenomen door een andere vennootschap. Het is merkwaardig dat de aansprakelijkheidsvordering niet afgedekt werd door de overname overeenkomst. De verklaring zou kunnen zijn dat via de reps- and warrantiesregeling enkel de aansprakelijkheid op grond van de overnameovereenkomst zelf beperkt werd, de contractuele aansprakelijkheid dus. Dit is duidelijk niet voldoende gebleken.