Het vonnis van de Voorzitter van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen van 15 januari 2015 waarbij Luc Tuymans veroordeeld werd voor het "reproduceren" van een foto van fotografe Katrijn Van Giel deed al veel stof opwaaien.
In dit artikel probeer ik een korte juridische analyse te geven van deze zaak. Ik ben het daarbij niet eens met de motivering van het vonnis. Dat betekent nog niet dat de veroordeling van Tuymans voor auteursrecht-inbreuk daarom ook verkeerd is (dat zal moeten blijken uit de procedure in hoger beroep).
Een korte schets van de feiten
Fotografe Katrijn Van Giel maakte een foto van politicus Jean-Marie Dedecker, op de avond dat deze een eclatante verkiezingsnederlaag leed. Luc Tuymans maakte op basis van deze foto een schilderij dat hij de titel meegaf "A Belgian Politician". Katrijn Van Giel vond dat Luc Tuymans - die geen toestemming had gevraagd en de naam van de fotografe nergens vermeldde - hierdoor een inbreuk pleegde op haar auteursrechten en vorderde een stopzetting van de inbreuk op verbeurte van een dwangsom van 500.000 euro per inbreuk.
Is het schilderij van Luc Tuymans een parodie (en dus een uitzondering op het auteursrecht)?
Luc Tuymans erkende dat de foto van Van Giel de inspiratiebron was gewest voor zijn schilderij, maar vond dat het schilderij een "parodie" was en dus geen inbreuk op het auteursrecht.
Het Belgische auteursrecht bepaalt inderdaad dat er uitzonderingen zijn op het auteursrecht waar gebruikers van een beschermd werk géén toestemming moeten vragen aan de auteur om het werk te mogen reproduceren. De "parodie" is één van die wettelijk voorziene uitzonderingen op het auteursrecht (zie artikel XI.190, 10e van het Belgische Wetboek Economisch Recht).
De vraag is dus of het schilderij van Luc Tuymans kan beschouwd worden als een "parodie", wat dan meteen betekent dat het schilderij geen inbreuk vormt op de auteursrechten van Katrijn Van Giel.
Het begrip "parodie" volgens het Hof van Justitie van de EU
Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft enkele maanden geleden een belangrijke uitspraak gedaan in verband met het begrip "parodie" (arrest Deckmyn t. Vandersteen, 3 september 2014, C-201/13, ook wel het "Deckmyn" arrest of "Suske en Wiske" arrest genoemd).
In dit arrest besliste het Hof van Justitie dat er (slechts) twee essentiële voorwaarden zijn waaraan een "parodie" moet voldoen, namelijk (1) dat er een nabootsing is van een bestaand werk met duidelijke verschillen met dat bestaande werk, en (2) dat aan humor wordt gedaan of spot wordt gedreven.
Het Hof van Justitie verduidelijkte nog dat het niet vereist is dat de parodie een eigen oorspronkelijk karakter (of originaliteit) heeft. Ook niet vereist is dat de parodie redelijkerwijze niet aan de auteur van het oorspronkelijke werk kan worden toegeschreven (verwarringsgevaar is dus geen relevant criterium). Evenmin is het een voorwaarde dat de parodie betrekking heeft op het oorspronkelijke werk zelf (de parodie kan dus ook gericht zijn op iets of iemand anders dan het geparodieerde werk), of dat de bron van het geparodieerde werk vermeld wordt.
Het begrip "parodie" volgens de Voorzitter van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen
De Voorzitter van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen hanteert blijkbaar een totaal andere definitie van het begrip "parodie" en houdt dus geen rekening met het recente "Deckmyn" arrest van het Hof van Justitie van de EU.
De Voorzitter in de zaak Van Giel t. Tuymans stelt bijvoorbeeld als voorwaarde dat de parodie "onbetwistbaar voorhanden" moet zijn en dat "hoedanook duidelijk moet blijken dat het enige doel de spot, parodie of sarcasme is." Dit is niet in overeenstemming met het Europese Deckmyn arrest. Humor of spot kan m.i. ook subtiel gebeuren (dit hoeft er niet al te dik op te liggen). De Voorzitter in de zaak Van Giel t. Tuymans stelt ook als voorwaarde dat het moet gaan om "een vervormde weergave van het oorspronkelijke werk". Ook dit is in strijd met het "Deckmyn" arrest. In dit arrest werd immers duidelijk gezegd dat een parodie géén betrekking moet hebben op het oorspronkelijke werk zelf, en dat een kunstenaar dus een beschermd werk kan gebruiken voor een parodie die geen verband houdt met dat werk maar met iets externs.
Twee relevante criteria
Eigenlijk had de Voorzitter van de Rechtbank van Eerste Aanleg enkel deze twee voorwaarden moeten checken:
Vertoont het schilderij van Tuymans duidelijke verschillen met de foto van Van Giel? en
Doet het schilderij van Tuymans aan humor of spot?
Wat het eerste criterium betreft, vermeldt de rechter vooral wat de gelijkenissen zijn tussen beide werken (dezelfde kadrering, onderwerp, belichting, enz.). De rechter checkt volgens mij onvoldoende wat de eventuele verschillen zijn (nochtans is dit het relevante criterium). Dat er gelijkenissen zijn tussen beide werken lijkt trouwens nogal evident bij een parodie. De Voorzitter vermeldde wel dat de achtergrond van het schilderij niet zwart was zoals de achtergrond van de foto, maar vond dat dit geen afbreuk deed aan de gelijkenissen, zonder verder op de verschillen in te gaan. Nu kan het volgens mij best zijn dat er inderdaad onvoldoende "duidelijke verschillen" waren tussen het schilderij en de foto, maar dan had ik graag een gemotiveerde uiteenzetting van de rechter hierover gelezen aangezien dit volgens de Europese rechtspraak een relevant criterium is.
Wat het tweede criterium betreft, moet de rechter nagaan of het schilderij "humor" of "spot" bevat. Het lijkt mij niet evident dat een rechter hier een grote zeggingskracht over krijgt. Humor of spot zijn namelijk typisch zeer persoonlijk en subjectief. Men kan zich de vraag stellen of een rechter überhaupt hierover moet oordelen. De Voorzitter verweet aan Tuymans dat zijn schilderij niet rechtstreeks gericht was op de foto van Van Giel. Nochtans had het Europese Hof van Justitie duidelijk gesteld dat dit geen relevant criterium is voor een parodie. Ook verweet de Voorzitter aan Tuymans dat zijn schilderij geen "clowneske" of "sardonische" kenmerken heeft, wat al evenmin een voorwaarde zou mogen zijn voor een parodie.
Evenwicht tussen auteursrecht en artistieke uitingsvrijheid
Volgens het Deckmyn arrest moet er trouwens steeds een correct evenwicht gevonden worden tussen enerzijds het auteursrecht en anderzijds de vrijheid van meningsuiting (inclusief artistieke uitingsvrijheid). De Voorzitter van de Rechtbank van Eerste Aanleg lijkt deze evenwichtsoefening niet te maken. De vraag of een kunstenaar in zijn of haar artistieke uitingsvrijheid begrensd is door bestaande werken van andere kunstenaars is nochtans een vrij fundamentele vraag. Het is dan ook te betreuren dat de rechter deze evenwichtsoefening niet maakte.
Tenslotte lijkt het mij onnodig om voor deze feiten een stakingsbevel en dwangsom(van 500.000 euro per overtreding!) op te leggen. Ook dit deel van het vonnis lijkt onvoldoende onderbouwd en in strijd met het proportionaliteitsbeginsel. De Voorzitter had perfect minder ingrijpende maatregelen kunnen opleggen zoals een verplichte naamsvermelding van Katrijn Van Giel als auteur van de foto of een billijke vergoeding voor de fotografe.
Conclusie:
In de praktijk is het vaak moeilijk om een correcte afweging te maken tussen de belangen van auteurs/kunstenaars en de belangen van andere auteurs/kunstenaars die bestaande werken willen gebruiken om nieuwe werken te creëren. Dit is specifiek relevant voor "appropriation artists" zoals Luc Tuymans. Het is natuurlijk perfect toegelaten om inspiratie op te doen bij een ander. Zo kan een kunstenaar bijvoorbeeld vrijelijk ideeën, stijlen, concepten, enz. overnemen. Maar er zijn wel grenzen aan wat en hoeveel je kan overnemen, zeker als het om vormelijke en originele elementen gaat. De parodie-uitzondering is bedoeld om deze evenwichtsoefening mede mogelijk te maken. De rechtbanken moeten dit steeds geval per geval beoordelen, door rekening te houden met de concrete feiten en omstandigheden van elke zaak.
De Voorzitter van de Rechtbank in de zaak Van Giel t. Tuymans heeft volgens mij zijn uitspraak niet op correcte wijze onderbouwd en houdt onvoldoende rekening met de ontwikkelingen van het auteursrecht op Europees niveau.
Daarmee wil ik niet beweren dat de vaststelling dat er een auteursrechtinbreuk was op zich ook verkeerd is. Dit zal moeten blijken uit de uitspraak van het Hof van Beroep. Het lijkt mij vooral relevant of Luc Tuymans al dan niet kan aantonen dat zijn schilderij voldoende "duidelijke verschillen" vertoont met de foto waarop hij zich gebaseerd heeft. Dit is een feitenkwestie die volgens mij meer afhangt van kunst-kritische argumenten dan van juridische argumenten.
Tenslotte wil ik nog volgende bedenking meegeven. Indien Luc Tuymans contact had opgenomen met Katrijn Van Giel (en toestemming had gevraagd of een redelijke vergoeding had betaald), had hij ongetwijfeld veel misverstanden en irritaties kunnen vermijden. Dit lijkt mij sowieso de meest hoffelijke en respectvolle houding, zeker omdat zijn schilderij als parodie niet gericht was op de foto van Van Giel zelf, maar eerder bedoeld was als een vorm van maatschappijkritiek. Deze bedenking houdt natuurlijk geen juridische argumentatie in. Juridisch gezien is het juist belangrijk dat een auteur of kunstenaar géén toestemming moet vragen om een parodie te mogen maken (aangezien de kans groot is dat die geweigerd wordt en dit het begrip parodie zou uithollen).