In het Decreet van 27 oktober 2006 betreffende de bodemsanering en de bodembescherming (Bodemdecreet) heeft de Vlaamse overheid onlangs een nieuw artikel 33bis ingevoegd dat een bijkomende bodemonderzoeksplicht oplegt aan exploitanten van welbepaalde risico-inrichtingen. De nieuwe bepaling kadert in de omzetting van de verplichting tot opmaak van een situatierapport op grond van de Europese Richtlijn inzake industriële emissies (RIE-richtlijn 2010/75/EU). Deze regelgeving beoogt de nultoestand inzake bodemverontreiniging vast te leggen vooraleer de exploitatie van de zogenaamde GPBV-installaties1 - die bepaalde gevaarlijke stoffen gebruiken, produceren of uitstoten - wordt aangevat.
Naast de bestaande periodieke bodemonderzoeksplicht (artikel 33 Bodemdecreet) én de onderzoeksplicht in geval van de sluiting van een risico-inrichting (artikel 32 Bodemdecreet), voert artikel 33bis Bodemdecreet een bijkomende bodemonderzoeksplicht in bij de aanvang van de exploitatie van GPBV-installaties.
Het nieuwe artikel 33bis Bodemdecreet trad in werking op 7 januari 2013, maar bleef geruime tijd onuitvoerbaar tot zolang de Vlaamse overheid de risico-inrichtingen waarop de onderzoeksplicht weegt, niet had aangeduid. Bij besluit van 7 juni 2013 tot wijziging van diverse besluiten inzake leefmilieu (VLAREM-trein 2012) geeft de Vlaamse Regering de risico-inrichtingen aan waarop de nieuwe onderzoeksplicht van toepassing is en waardoor artikel 33bis van het Bodemdecreet met ingang van 20 september 2013 nu ook de facto in werking is getreden.
Nieuwe bodemonderzoeksplicht: wie, wat en wanneer?
De nieuwe bodemonderzoeksplicht houdt voor de exploitant van welbepaalde risico-inrichtingen de verplichting in om vóór de opstart van de exploitatie op eigen initiatief en kosten een oriënterend bodemonderzoek (OBO) uit te voeren en het verslag aan de OVAM te bezorgen. De door artikel 33bis Bodemdecreet geviseerde risico-inrichtingen worden aangeduid met kenletter ‘S' in kolom 8 van de indelingslijst in bijlage 1 van VLAREM I (nieuw artikel 21, lid 1 VLAREBO).
Wanneer het gaat om een nieuwe geviseerde GPBV-installatie waarvoor de milieuvergunningsaanvraag bij de vergunningverlenende overheid wordt ingediend en de inrichting in gebruik wordt genomen op of na de inwerkingtreding van de VLAREM-trein 2012 (i.e. 20 september 2013), dient de exploitant aan de onderzoeksplicht te voldoen vóór indiening van de milieuvergunningsaanvraag. In zoverre de nieuwe bepaling evenwel betrekking heeft op een risico-inrichting waarvoor de milieuvergunnings-aanvraag werd ingediend vóór 7 januari 2013 en de inrichting op die datum nog niet in gebruik werd genomen, dient de bodemonderzoeks-verplichting alsnog te worden volbracht vóór de ingebruikname van de vergunde inrichting.
Wat de bestaande GPBV-installaties betreft, dient de exploitant op eigen initiatief en kosten een eenmalig OBO uit te voeren en het verslag aan de OVAM te bezorgen:
· Vóór 7 januari 2014: als het gaat om een installatie waarvoor de milieuvergunningsaanvraag werd ingediend en de inrichting in gebruik werd genomen vóór 20 september 2013 of als het gaat om een inrichting waarvoor de milieuvergunningsaanvraag werd ingediend na 6 januari 2013 maar vóór 20 september 2013 en de inrichting in gebruik wordt genomen op of na 20 september 2013.
· Vóór 7 juli 2015: als het gaat om inrichting zoals omschreven in (i), doch ingedeeld onder een van de rubrieken, zoals limitatief opgesomd in artikel 30, punt 6° van de VLAREM-trein 2012.2
Volledigheidshalve weze nog opgemerkt dat de enkele naleving van de nieuwe bodemonderzoeksplicht vóór aanvang van bepaalde risico-activiteiten, de overdrager geenszins vrijstelt van de verplichtingen die gelden naar aanleiding van de overdracht van risicogronden (o.a. de verplichting tot het aanvragen van een bodemattest).
Kan een beschikbaar OBO gelden voor deze nieuwe eenmalige onderzoeksplicht?
Het VLAREBO bepaalt wanneer er in geval van een decretaal verplicht onderzoeksmoment toch geen nieuw OBO moet worden uitgevoerd:
· 1° sedert de datum van ondertekening van het meest recente verslag van OBO is of was op de te onderzoeken grond geen risico-inrichting gevestigd; én
· 2° de bestemming van de te onderzoeken grond is conform de vigerende plannen van aanleg of ruimtelijke uitvoeringsplannen sindsdien niet in die zin gewijzigd dat een bestemmingstype met een lagere bodemsaneringsnorm van toepassing is (artikel 64 VLAREBO).
Doch, zelfs indien sedert de ondertekening van het meest recente verslag op de te onderzoeken grond een risico-inrichting gevestigd is of was, dient er evenmin een nieuw OBO te worden uitgevoerd indien:
· 1° de ondertekening van het meest recente verslag van OBO dateert van minder dan een jaar voor de rechtshandeling die of het rechtsfeit dat krachtens het Bodemdecreet de verplichting tot het uitvoeren van een OBO met zich meebrengt; én
· 2° sedert de datum van ondertekening van het meest recente verslag van OBO heeft er zich geen schadegeval op de grond voorgedaan (artikel 65 VLAREBO).
Echter, gelet op de bedoeling van de nieuwe bodemonderzoeksplicht om de nultoestand inzake bodemverontreiniging vast te leggen vooraleer een nieuwe exploitatie van een GPBV-installatie aanvangt, bepaalt het nieuwe artikel 67/1 van het VLAREBO uitdrukkelijk dat de hoger beschreven versoepelingen (geen nieuw OBO vereist) niet van toepassing zijn op de onderzoeksplicht opgelegd middels het nieuwe artikel 33bis Bodemdecreet.
Maar er is wel goed nieuws voor de exploitanten van bestaande GPBV-installaties die op grond van het nieuwe artikel 33bis, § 2 Bodemdecreet een eenmalig bodemonderzoek moeten uitvoeren, want voor hen geldt een logische vrijstelling. Zij zijn vrijgesteld van de uitvoering van dit eenmalig OBO indien zij nog beschikken over een OBO dat reeds werd uitgevoerd in het kader van de exploitatie van die GPBV-installatie. Dit eerder uitgevoerd OBO leunt immers dichter aan bij de nultoestand.
Nieuw OBO: mogelijks bijkomende tussentijdse trigger voor verdere maatregelen!
Het spreekt voor zich dat de eenmalige (bijkomende) bodemonderzoeks-plicht vooral bij de exploitanten van bestaande GPBV- installaties, die niet van voormelde vrijstelling kunnen genieten (m.a.w. de GPBV-installatie werd pas opgestart nà datum van bestaand OBO), in minder goede aarde [sic] zal vallen. Het loutere feit dat de GPBV- installatie thans de kenletter "S" draagt, betekent voor de exploitanten niet alleen een extra kost, maar het eenmalige OBO kan een bijkomende en tussentijdse trigger zijn voor verdere bodemonderzoeken, maatregelen en/of bodemsanering op de site ingeval tijdens het onderzoek (nieuwe) bodemverontreiniging wordt vastgesteld die al dan niet veroorzaakt is door een inrichting waarop artikel 33bis van het Bodemdecreet de jure niet van toepassing is.