25/10/12

… maar de Rulingcommissie beoordeelt de interne meerwaarden erg streng

Zoals blijkt uit het eerste onderdeel van deze nieuwsbrief, heeft de rulingcommissie enkele positieve beslissingen afgeleverd inzake de interne meerwaarden. Er zijn echter ook een overwegend aantal rulings waarin de rulingcommissie negatief beslist over de vraag of een interne aandelenoverdracht kadert binnen het normaal beheer van een privépatrimonium. Marlex analyseerde deze uitspraken voor u.

In een eerste negatieve beslissing was er sprake van de inbreng van aandelen van een exploitatievennootschap in een holding. Voorafgaand aan deze inbreng waren echter nog twee andere verrichtingen gepland zoals de aankoop van andere aandelen door de exploitatievennootschap (gekoppeld aan de creatie van een lening om de verkoopprijs te betalen) en een kapitaalvermindering bij die exploitatievennootschap. De rulingcommissie stelde dat deze verrichting niet kaderde binnen het normale beheer van een privévermogen onder meer omdat de aanvragers liquide middelen uit de exploitatievennootschap zouden weghalen (kapitaalvermindering) terwijl de aankoopprijs van de aandelen niet volledig werd betaald (creatie van de lening).

Een andere beslissing betrof de verkoop van aandelen aan een eigen holding. De vrijstelling werd niet aanvaard gezien de verkoop tot doel had om persoonlijke schulden te compenseren via een door de verkoop kunstmatig gecreëerde schuldvordering. Ook hier stelde de rulingcommissie dat dit geen normaal beheer is.

Er werd eveneens negatief beslist over de verkoop van aandelen van een patrimoniumvennootschap aan een exploitatievennootschap, eigendom van dezelfde aandeelhouders. De rulingscommissie oordeelde immers dat deze verrichting als enig doel had om de liquiditeiten bij die exploitatievennootschap weg te halen. Tevens is er sprake van een zeker "beroepsrisico" in geval van verkoop van aandelen van een patrimoniumvennootschap aan een exploitatievennootschap waardoor deze verrichting dus niet past binnen het normale beheer van een privévermogen.

Nog een andere negatieve beslissing betrof de inbreng van aandelen in een nieuw op te richten holding. In casu bestond immers al een groepsstructuur waarin de aandelen van de voornaamste holding in het bezit waren van de persoonlijke holdings van de aanvragers. De oprichting van nog een nieuwe holding om die aandelen in onder te brengen, was volgens de rulingcommissie dan ook overbodig.

Verder wees de rulingcommissie een inbreng van aandelen in een holding af wegens een ongeldige motivering. Bij de geplande inbreng zouden de kinderen de naakte eigendom van aandelen inbrengen, terwijl hun vader het vruchtgebruik zou inbrengen (situatie gecreëerd bij een eerdere schenking). De rulingcommissie wees de aanvraag af omdat de feitelijke situatie ertoe leidde dat de kinderen ook na deze inbreng geen enkele inspraak zouden hebben in de nieuw opgerichte holding.

Uit deze beslissingen blijkt opnieuw dat de rulingcommissie elke voorgenomen verrichting beoordeelt aan de hand van de concrete feitelijke omstandigheden. De motivering van de verrichting in de rulingaanvraag is dus cruciaal en wordt dus best met kennis van zaken opgesteld.

dotted_texture