De belastbaarheid van meerwaarden op aandelen staat al jaren ter discussie. Ondanks alle aanvallen van de fiscus blijft de regel tot op vandaag dat de meerwaarden op aandelen zijn vrijgesteld, indien ze kaderen binnen "normale verrichtingen van beheer van een privévermogen". De administratie kijkt vooral streng toe op meerwaarden op aandelen die werden verkregen naar aanleiding van een verkoop of inbreng in een eigen holdingvennootschap (de zgn. 'interne' meerwaarden). Uit enkele recent gepubliceerde rulings blijkt echter dat ook interne meerwaarden onder bepaalde omstandigheden nog steeds kunnen worden vrijgesteld.
Sedert de Wet van 11 december 2008 zijn de fiscale regels m.b.t. de belastbaarheid van meerwaarden op aandelen overgeheveld van artikel 90, 1° WIB 1992 naar artikel 90, 9° WIB 1992 (zie een vorige nieuwsbrief). Strikt juridisch werd de regelgeving omgekeerd. Terwijl artikel 90, 1° WIB 1992 voorzag in een vrijstelling van de meerwaarden met taxatie als uitzondering, voorziet artikel 90, 9° WIB 1992 taxatie als regel met de vrijstelling als uitzondering. De feitelijke appreciatie blijft echter identiek: de meerwaarde op aandelen kan worden vrijgesteld indien ze kadert binnen "normale verrichtingen van beheer van privévermogen".
De fiscus kijkt al jaren argwanend naar de zgn. 'interne' meerwaarden. Vandaar dat veel belastingplichtigen voorafgaandelijk aan de geplande inbreng of verkoop van aandelen aan een eigen holding een ruling aanvragen om zekerheid te bekomen omtrent de fiscale behandeling van de meerwaarden. Nazicht van enkele recent gepubliceerde rulings inzake interne meerwaarden leert dat een fiscale vrijstelling nog steeds mogelijk is. Het aantal positieve rulings dat wordt afgeleverd, is wel vrij beperkt.
De rulingscommissie heeft enkele positieve beslissingen afgeleverd in situaties waar de creactie van een holdingstructuur kaderde in de organisatie van de uittrede van een aandeelhouder.
In een eerste situatie had de creatie van een holding tot doel om de uittrede te regelen van een aandeelhouder die uit een familiale groep wenste te stappen. De aandelen van één van de vennootschappen van de groep werden verkocht aan een holding. De opbrengst van deze verkoop werd door de blijvende aandeelhouders gebruikt om de aandelen van de vertrekkende aandeelhouder in een andere vennootschap van de groep over te kopen. Belangrijkste overweging van de rulingcommissie was dat de gerealiseerde meerwaarde integraal werd gebruikt om de aankoop van aandelen te financieren.
In een tweede situatie werd een holding opgericht om de familiale opvolging te regelen. Opmerkelijk hierbij is dat de rulingcommissie de combinatie van een superdividend en een kapitaalvermindering toelaat. Doorslaggevend was evenwel dat de uitkeringen finaal gezien terecht zouden komen bij aandeelhouders die de vennootschap zouden verlaten.
Bovenstaande rulings tonen aan dat het mogelijk blijft om een fiscale vrijstelling te verkrijgen voor interne meerwaarden. De verantwoording die voor de verrichting kan gegeven worden, blijft echter cruciaal.