Partijen bij een agentuurovereenkomst kunnen beslissen hun geschillen voor te leggen aan een arbitraal comité. Het Hof van Cassatie bevestigt in een onlangs gepubliceerd arrest van 31 november 2011 nochtans dat de rechter kan weigeren een geschil aan de beoordeling van een arbitragecommissie over te laten indien de arbitrage geen gelijkwaardige bescherming biedt als de Belgische wet.
Een agentuurovereenkomst met uitwerking op het Belgisch grondgebied is onderworpen aan de dwingende agentuurwetgeving, die de agent beschermt door onder andere de duur van de overeenkomst, de opzegtermijnen en opzegvergoedingen, de commissies,... dwingend vast te leggen.
Partijen kunnen beslissen om alle geschillen voor te leggen aan een arbitragecommissie en kunnen hierbij een keuze maken voor de toepassing van een ander recht dan het Belgische. Artikel 27 van de wet handelsagentuur bepaalt echter dat overeenkomsten met een agent met hoofdvestiging in België onderworpen zijn aan de Belgische wet en de bevoegdheid van de Belgische rechter.
De vraag was dan ook of de Belgische rechter die door een agent met hoofvestiging aangezocht wordt over een geschil rond de agentuurovereenkomst, waarin echter een arbitragebeding staat, kan of moet weigeren dit arbitragebeding toe te passen om de agent toch de bescherming uit de Belgische wet handelsagentuur te geven.
De arbitreerbaarheid van concessieovereenkomst stond lange tijd ter discussie. Ook bij concessieovereenkomsten wordt de beëindiging van de overeenkomst geregeld door de dwingende wet van 27 juli 1961 “betreffende de eenzijdige beëindiging van voor onbepaalde tijd verleende concessie van alleenverkoop”. Het Hof van Cassatie oordeelde voor dat type overeenkomsten reeds op 14 januari 2010 dat de nationale rechter de toepassing van een arbitrageclausule kan weigeren indien er geen garanties zijn dat de Belgische wet van 27 juli 1961 zou worden toegepast door de arbiters, aangezien artikel 4 van de Wet van 27 juli 1961 duidelijk voorziet dat de benadeelde concessiehouder bij de beëindiging van een concessie met uitwerking op het Belgisch grondgebied de concessiegever in elk geval in België moet kunnen dagvaarden, volgens Belgisch recht.
Concreet betekent dit dat het arbitragebeding in een concessieovereenkomst met een Belgische concessiehouder toegepast zal worden indien de arbiters de wet van 27 juli 1961 zullen toepassen. In het andere geval kan de concessiehouder zich voor een geschil met betrekking tot de beëindiging van een voor onbepaalde tijd verleende concessie van alleenverkoop altijd nog richten tot de Belgische rechter en toepassing vragen van de wet van 27 juli 1961.
Indien diezelfde concessieovereenkomst echter onderworpen wordt aan de bevoegdheid van een buitenlandse rechter (binnen de EU) met toepassing van een buitenlands recht (van een EU lidstaat), voorziet de Europese Rome I verordening echter dat dit geldig is, zodat de toepassing van de wet van 27 juli 1961 op die manier wel kan vermeden worden.
In het arrest van 30 november 2011 past het Hof van Cassatie diezelfde redenering nu toe op de agentuursovereenkomst. Het geschil over een agentuurovereenkomst met een agent met hoofvestiging in België zal dus niet vatbaar zijn voor arbitrage indien en voor zover de dwingende bepalingen van de Handelsagentuurwet zich hiertegen verzetten.
Indien in een arbitraal comité voorzien wordt dat niet het Belgisch recht dient toegepast te worden kunnen de hoven en rechtbanken weigeren om gevolg te geven aan het arbitragebeding.
Bijzonderheid met betrekking tot de agentuurovereenkomst is dat binnen de Europese Unie de regels met betrekking tot agentuurovereenkomsten werden geharmoniseerd in de Agentuurrichtlijn. Het Hof van Cassatie stelt dan ook dat inzake agentuurovereenkomst de toepassing van het arbitragebeding maar kan geweigerd worden indien de arbitrage niet in een “gelijkwaardige bescherming voorziet als de wet handelsagentuur”. Wellicht moet dit arrest van het Hof van Cassatie zo worden geïnterpreteerd dat het arbitragebeding wel zal moeten worden toegepast indien de arbiters het Belgisch recht of het recht van een andere Europese lidstaat moeten toepassen. Ook al bestaan er kleine verschillen in de bescherming die geboden wordt door de verschillende nationale wetgevingen rond handelsagentuur, de bescherming moet in alle lidstaten als “gelijkwaardig” gezien worden.
Concreet betekent dit dus dat een arbitragebeding in een agentuurovereenkomst met een Belgische agent toegepast zal worden indien de arbiters het Belgisch recht of het recht van een EU lidstaat zullen toepassen. In het andere geval kan de agent zich alsnog tot de Belgische rechter wenden en toepassing vragen van het Belgisch recht.
Hier is het resultaat dus wel gelijklopend indien voor een buitenlandse arbitrage of voor de bevoegdheid van de hoven en rechtbanken van een andere EU lidstaat wordt gekozen. De Belgische rechter kan zich niet verzetten tegen een arbitrage die Belgisch recht, of het recht van een EU lidstaat zal toepassen.