In een vorige nieuwsbrief werd al toelichting gegeven bij de nieuwe fiscale anti-misbruikbepalingen die door de regering Di Rupo werden ingevoerd. Vanaf 1 juni 2012 geldt ook inzake registratie- en successierechten een nieuwe anti-misbruikbepaling, vergelijkbaar met het reeds gekende artikel 344, § 1 WIB 1992. In fiscale kringen wordt gevreesd dat deze anti-misbruikbepaling een rem kan zetten op technieken die veelvuldig gebruikt worden bij vermogensplanning.
Sedert 1 juni 2012 geldt inzake registratierechten een nieuwe anti-misbruikbepaling, vergelijkbaar met artikel 344, § 1 WIB 1992. Deze bepaling luidt als volgt:
Aan de administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer de administratie door vermoedens of door andere in artikel 185 bedoelde bewijsmiddelen en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.
Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingschuldige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt :
1. een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van dit Wetboek of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst; of
2. een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel voorzien door een bepaling van dit Wetboek of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.
Het komt aan de belastingschuldige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van registratierechten. Indien de belastingschuldige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van de wet onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.
Via verwijzing in artikel 106, tweede lid Wetboek Successierechten, geldt deze anti-misbruikbepaling ook inzake successierechten.
Bij de anti-misbruikbepaling inzake directe belastingen werd verduidelijkt dat bij de beoordeling van verrichtingen een afweging moet gemaakt worden tussen de fiscale en de economische motieven. Hoe de beoordeling moet gemaakt worden bij verrichtingen inzake vermogensplanning, is nog geheel niet duidelijk. Potentieel probleem is wel dat verrichtingen in het kader van vermogensplanning heel vaak overduidelijk fiscaal geïnspireerd zijn. Is het de bedoeling van de wetgever om dergelijke planningsmechanismen te verhinderen?
Recente uitlatingen o.m. vanwege staatssecretaris voor Fraudebestrijding John Crombez zaaien in ieder geval onrust. Volgens de staatssecretaris zou een eenvoudige handgift nog wel kunnen indien het de bedoeling is om de kinderen te helpen, maar zou de handgift kunnen geviseerd worden wanneer deze deel uitmaakt van een "constructie" die is opgezet om belastingen te ontwijken. Denk aan een handgift waar een lening aan gekoppeld wordt. Of een handgift gevolgd door een gesplitste aankoop van vastgoed, waarbij de ouders het vruchtgebruik kopen en de kinderen de naakte eigendom.
Wij kunnen het standpunt van de staatssecretaris echter niet volgen. Weliswaar zijn veel constructies inzake vermogensplanning mede ingegeven door fiscale overwegingen, maar deze maken daarom nog geen 'fiscaal misbruik' uit. Er is slechts sprake van 'fiscaal misbruik' wanneer een fiscaal voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van de wetgever. Inzake registratie- en successierechten zijn deze doelstellingen naar onze mening vaak duidelijk. Zo voorziet artikel 7 Wetboek Successierechten heel duidelijk dat een handgift in de nalatenschap valt indien de schenker overlijdt binnen de drie jaar na de schenking en dat een geregistreerde schenking niet in de nalatenschap valt.
Het lijkt ons niet mogelijk om een duidelijke fiscale rechtsregel buiten spel te zetten via een algemene anti-misbruikmaatregel. Dit zou o.i. in strijd zijn met het grondwettelijk legaliteitsbeginsel. Ook het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft al geoordeeld dat fiscale wetgeving 'voorzienbaar' moet zijn. De nieuwe anti-misbruikbepaling is geenszins voorzienbaar, wat op zich al betreurenswaardig is. Bovendien slagen de politici er niet in om duidelijkheid te verschaffen bij de draagwijdte van wetgeving die zij zelf mee hebben goedgekeurd.
Hoe dan ook staan vermogensplanners en hun cliënten voor onzekere tijden. Hoewel de juridische draagwijdte van het begrip 'fiscaal misbruik' wellicht beperkt te interpreteren valt inzake registratie- en successierechten, kan het zeker geen kwaad om bij de planning aandacht te besteden aan de burgerrechtelijke onderbouw van het dossier. Indien kan aangetoond worden dat de planning mede is ingegeven door burgerrechtelijke overwegingen (bvb. bescherming langstlevende echtgenoot), kan de anti-misbruikbepaling via het tegenbewijs buiten spel gezet worden.
Wenst u meer informatie omtrent deze nieuwe anti-misbruikbepaling, of heeft u vragen omtrent een andere materie inzake fiscaliteit of vermogensplanning, dan kunt u contact opnemen met Didier Jaecques, de Marlex-specialist inzake fiscaliteit & vermogensplanning.