28/09/21

Vordering tot staking van derde-medeplichtigheid aan contractbreuk

Ondernemingen vinden regelmatig opportuniteiten om met derden samen te werken aan voordeligere commerciële voorwaarden dan met hun bestaande partners. Eerder afgesproken voorwaarden kunnen worden uitgespeeld in onderhandelingen met derden om betere voorwaarden te bedingen.

Dikwijls zijn ze echter gebonden door een exclusiviteitsbeding, wederzijds of niet, waarbij bijvoorbeeld de concessiegever exclusiviteit voor de verkoop van zijn producten verleent aan de concessienemer, de principaal aan de agent, of via een concurrentiebeding in een dienstencontract (een consultant aan zijn opdrachtgever). Dit kan het geval zijn in contracten van bepaalde duur of ook in contracten van onbepaalde duur vooral wanneer ze een langere opzeggingstermijn hebben.

De benadeelde contractpartij heeft in principe de keuze om zijn medecontractant te (laten) verplichten om haar verbintenissen correct na te leven, wanneer dat nog mogelijk is (eventueel in kortgeding indien urgentie kan worden aangetoond), of om het contract wegens zware fout te beëindigen. De partij kan ook voor de rechtbank de ontbinding van het contract vorderen, maar in de praktijk is dit echter vaak minder vanzelfsprekend. Het kan snel drie tot vijf jaar duren tot een (definitieve) rechterlijke beslissing over de contractbreuk, ontbinding van het contract of schadevergoeding.

In bepaalde gevallen kan het voor de benadeelde contractant efficiënter zijn om een vordering tot staking in te stellen tegen de derde die medewerking verleent aan de contractbreuk.

Derde-medeplichtigheid aan contractbreuk

In België is de derde-medeplichtigheid aan contractbreuk een gevestigde leer, niet alleen wanneer de derde actief meewerkt aan de contractbreuk van de medecontractant, maar ook wanneer de derde wist of behoorde te weten dat hij door zijn handeling deelneemt aan een schending van het contract.

Derde-medeplichtigheid aan contractbreuk vereist het bewijs dat:

1) er een geldige contractuele verbintenis bestaat;

2) de contractpartij die debiteur is van de verbintenis, deze geschonden heeft;

3) de derde de verbintenis behoorde te kennen; en

4) de derde niettemin heeft deelgenomen aan de contractbreuk (hij wist of moest weten dat hij door zijn handeling aan die contractbreuk deelnam).

De eerste en tweede voorwaarden gaven aanleiding tot discussies over de vraag of de stakingsrechter zich mocht uitspreken over het bestaan en de geldigheid van een bepaalde contractuele verbintenis en over de schending ervan.

De stakingsrechter kan het bestaan van de contractbreuk vaststellen

De stakingsrechter kan alleen de staking bevelen van een daad die een inbreuk uitmaakt op de eerlijke marktpraktijken en daartoe wordt medeplichtigheid aan contractbreuk gerekend. Hij kan daarentegen niet de stopzetting bevelen van zuiver contractuele wanprestaties.

Op grond daarvan oordeelde bepaalde rechtspraak dat de rechter de vordering tot staking moet afwijzen van zodra de contractbreuk ernstig werd betwist . Dit was zo in een arrest van 6 juni 2005 van het hof van beroep te Gent in een geschil over de schending van de exclusiviteit van een concessiehouder. Volgens dat hof van beroep moesten de contractuele rechten al zijn vastgesteld en mocht de stakingsrechter zich niet mengen in een zuiver contractuele aangelegenheid. In dezelfde trend stelde het hof van beroep te Brussel op 18 oktober 2017 dat de stakingsrechter zich niet kon uitspreken over de draagwijdte en de uitvoering van loutere contractuele verbintenissen. Nog meer, volgens dat hof van beroep moest de stakingsrechter zich onbevoegd verklaren om de contractbreuk vast te stellen wanneer die manifest betwist werd.

Dat arrest werd door het Hof van Cassatie verbroken op 28 mei 2020. Het Hof van Cassatie bevestigde dat de stakingsrechter het bestaan van de contractbreuk mag vaststellen, om te beoordelen of er sprake was van derde-medeplichtigheid aan contractbreuk.

Een belangrijk voordeel van de stakingsvordering is dat de stakingsrechter vrij snel kan oordelen over het bestaan van de contractbreuk, in een procedure “zoals in kortgeding”.

De stakingsrechter kan dan de stopzetting bevelen van derde-medeplichtigheid aan contractbreuk en dwangsommen koppelen aan de niet-naleving van het bevel. Daarmee houdt de inbreuk op de rechten van het slachtoffer dan ook op.

Is het nuttig de contractspartij in de procedure te betrekken met het oog op de discussie over het al dan niet bestaan van een geldige contractuele verbintenis en de schending ervan? Dat is geen noodzaak. Niets belet echter dat de inbreuk makende contractspartij in de procedure wordt betrokken om hem het vonnis gemeen te laten verklaren.

Indien het stakingsvonnis gemeen wordt verklaard aan de contractpartij die de wanprestatie begaat, is de bodemrechter voor wie de benadeelde contractpartij achteraf een vordering tot schadevergoeding instelt zelfs gebonden door de vaststelling van de stakingsrechter over het bestaan van de contractbreuk.

Besluit

Een vordering tot staking tegen een derde-medeplichtige aan contractbreuk geniet soms de voorkeur als snel en doeltreffend actiemiddel voor een onderneming om haar rechten af te dwingen. Ze laat toe om het bestaan van contractbreuk ten gronde te laten vaststellen. Een stakingsvordering tegen een derde kan een oplossing zijn als een onderneming om commerciële redenen verkiest om zich niet te richten tegen haar medecontractant, met wie zij zich in een commerciële relatie bevindt.

dotted_texture