Bij arrest van 17 oktober 2018 stelde het Hof van Beroep te Brussel een belangrijke grens aan de ongebreidelde mogelijkheid tot instellen van een stakingsvordering.
EDF Luminus (‘EDF’) bekritiseerde de werkwijze van de aankoopcentrale het Vlaams Energiebedrijf (‘VEB’). EDF argumenteerde dat het VEB de wetgeving overheidsopdrachten schond door enkel het onderdeel “energiebevoorrading” (aankoop van energie) in de markt te plaatsen, maar niet het onderdeel “energielevering” (het leveren aan de klanten, inclusief facturatie en bijhorende diensten). Het luik “energielevering” zou zij – als aankoopcentrale – voor haar eigen rekening nemen. EDF argumenteerde dat deze inbreuk op de overheidsopdrachten wetgeving, en de praktijken op zich een oneerlijke marktpraktijk uitmaakte in de zin van artikel VI.104 van het Wetboek Economisch Recht, waardoor zij beroep zou kunnen doen op de stakingsrechter. [1]
De stakingsrechter in eerste aanleg verklaarde deze vordering ontvankelijk, maar ongegrond. In beroep werd echter geoordeeld dat de stakingsrechter niet bevoegd was om kennis te nemen van de vordering. Een vordering m.b.t. zulke beweerde onrechtmatigheid valt volgens het Hof immers onder de Wet van 17 juni 2013[2] omtrent overheidsopdrachten. Deze wet voorziet in een specifieke rechtsbescherming ten aanzien van alle beslissingen die in het kader van een overheidsopdrachtenprocedure worden genomen. Zo worden de verhaaltermijnen (vijftien dagen voor een vordering tot schorsing en zestig dagen voor een vordering tot vernietiging) op een dwingende wijze geregeld in artikel 23 van deze Wet. Het Hof oordeelde aldus dat EDF de mogelijkheid had om binnen de desbetreffende termijnen op te komen tegen de bestekken van VEB. Zij heeft evenwel nagelaten dit te doen, met als gevolg dat zij deze beroepsmogelijkheden zonder meer verloren heeft laten gaan. Bovendien kan volgens diezelfde wet, een overheidsopdracht, zodra die is gesloten, niet meer worden geschorst of onverbindend worden verklaard door welke verhaalsinstantie dan ook (om de rechtszekerheid te waarborgen).
Het Hof oordeelde bijgevolg: “Het kan niet de bedoeling zijn om de in de overheidsopdrachtenwetgeving voorziene verhaalmogelijkheden, met inbegrip van de geëigende verhaalinstanties en –termijnen te omzeilen door het instellen van een stakingsvordering.”
Bijgevolg had de stakingsrechter zich in eerste aanleg niet bevoegd mogen verklaren om kennis te nemen van de vordering, en aldus is ook het Hof – als beroepsinstantie – onbevoegd.
Dit arrest geeft aan dat er grenzen zijn aan de bevoegdheden van de stakingsrechter, in het bijzonder dat het niet de bedoeling kan zijn de voorziene rechtsbescherming in specifieke regelgevingen via de weg van artikel VI.104 WER te omzeilen, aldus het Hof.
Voetnoten
Brussel, 17 oktober 2018, 2017/AR/1524, niet gepubl.
Wet van 17 juni 2013 betreffende de motivering, de informatie, en de rechtsmiddelen inzake overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten (B.S. 21 juni 2013).