Artikel 23 van de Wet op de Continuïteit van Ondernemingen voorziet als enige voorwaarden voor de toekenning van een gerechtelijke reorganisatie (1) dat de continuïteit van de onderneming onmiddellijk of op termijn bedreigd is en (2) dat er voor de onderneming geen verzoekschrift tot gerechtelijke reorganisatie werd neergelegd in de voorbije 3 jaar. Dit artikel stelt ook uitdrukkelijk dat de staat van faillissement het openen van de gerechtelijke reorganisatie niet uitsluit. Bovendien kan de rechtbank niet meer ambtshalve overgaan tot faillietverklaring, zelfs niet wanneer het verzoek wordt afgewezen.
Sinds de Wet op de Continuïteit van Ondernemingen wordt derhalve aan de rechtbanken een passieve rol toegekend. Zodra de continuïteit van de onderneming bedreigd is, dient de rechtbank de procedure te openen, zonder te oordelen over de mogelijkheid tot economisch en financieel herstel.
Aanvankelijk leken de rechtbanken zich dan ook te onthouden van de toetsing van de mogelijkheid tot economisch en financieel herstel van de onderneming en stonden ze de gerechtelijke reorganisatie toe zodra de continuïteit bedreigd was.
Recente rechtspraak toont echter aan dat niet alle rechtbanken deze passieve rol aanvaarden.
Zo hebben de Rechtbank van Koophandel te Tongeren en de Rechtbank van Koophandel te Turnhout onlangs geoordeeld dat het slechts verantwoord is om een onderneming die zich in staat van faillissement bevindt toe te laten tot de procedure van gerechtelijke reorganisatie wanneer zij enerzijds een maatschappelijke waarde heeft en anderzijds een redelijke kans op overleven. Hoewel in beide zaken de continuïteit van de onderneming bedreigd was, en dus de voorwaarde van artikel 23 vervuld was, stonden de rechtbanken de gerechtelijke reorganisatie niet toe. De Rechtbank van Koophandel te Tongeren weigerde de gerechtelijke reorganisatie toe te staan aangezien het voortbestaan van een garagebedrijf zonder personeel dat reeds aan zijn vierde merk toe was, slechts een beperkte maatschappelijke relevantie had en de continuïteit ervan onherstelbaar leek. De Rechtbank van Koophandel te Turnhout weigerde op haar beurt om de gerechtelijke reorganisatie toe te staan daar de overlevingskansen van de onderneming minimaal leken. Zij stelde vervolgens een gerechtelijk mandataris aan om professioneel advies te geven over de overlevingskansen van de onderneming door de reorganisatie. (Kh. Tongeren 25 mei 2006, R.W., afl. 8, 2009-2010, 331-332; Kh. Turnhout 27 oktober 2009, R.W. 2009-2010, afl. 23, 970-971).
De Rechtbank van Koophandel te Dendermonde meende dan weer uit de parlementaire voorbereidingen af te kunnen leiden dat de toekenning van de procedure van gerechtelijke reorganisatie een bijkomende toetsing veronderstelt en oordeelde dat de opening van de procedure van gerechtelijke reorganisatie enkel verantwoord is wanneer deze procedure voordeliger is voor de gemeenschap en de schuldeisers dan de faillissementsprocedure. (Kh. Dendermonde 7 juli 2009, R.W. 2009-2010, afl. 8, 332-334).
Hoewel deze vonnissen wellicht ingegeven zijn door het doel misbruiken te vermijden, kan men zich afvragen of de Wet op de Continuïteit van Ondernemingen en de door haar beoogde vlotte toegang voor ondernemingen tot een gerechtelijke reorganisatie op deze manier niet volledig worden ondermijnd. Zulke verregaande toetsing naar het economisch en financieel herstel maakt artikel 23 van de Wet op de Continuïteit van Ondernemingen nagenoeg onwerkzaam en brengt bedrijven terug in de situatie die gold voor de wet.
Het Hof van Beroep van Bergen stelde zich deze vraag ook en bevestigde de passieve rol van de rechter. Het Hof vernietigde het vonnis dat de reorganisatie weigerde omdat de onderneming niet aantoonde dat de procedure tot gerechtelijke reorganisatie voordeliger zou uitkomen voor de schuldeisers dan een faillissement en benadrukte dat de procedure geopend dient te worden zodra de vereisten van artikel 23 vervuld lijken. (Bergen 2 juni 2009, DAOR 2009, afl. 91, 344 en JLMB 2009, afl. 29, 1348).
Blijkbaar is de Wet op de Continuïteit dan toch niet zo drempelverlagend aangezien de rechtbanken zichzelf opnieuw een actieve rol lijken toe te kennen bij de toelating tot de procedure van de gerechtelijke reorganisatie. Het is afwachten of de rechtbanken de wet toch zullen toepassen zoals de wetgever het beoogde.