22/12/11

Milieuschade: algemene principes - verzoek om maatregelen - beroep

Ter omzetting van de Richtlijn Milieuschade (2004/35/EG) werd het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (DABM) aangevuld met een Titel XV 'Milieuschade' (B.S. 12.02.2008). Dit Milieuschadedecreet, dat vanaf 30 april 2007 in werking trad, beoogt exploitanten die (een onmiddellijke dreiging van) milieuschade hebben veroorzaakt, aan te spreken voor de kosten (het 'de vervuiler betaalt'-beginsel).

Pas vrij recent werd in dit kader een eerste uitvoeringsbesluit gepubliceerd: het 'Besluit van de Vlaamse Regering van 9 september 2011 tot regeling van het verzoek om maatregelen en de beroepsprocedure in het kader van het voorkomen en herstellen van milieuschade' (B.S. 13.10.2011). Hoewel het Milieuschadedecreet nog verdere uitvoering vereist, grijpen wij dit besluit toch al aan om u kennis te laten maken met de algemene principes van het Milieuschadedecreet waarmee men als exploitant geconfronteerd kan worden, alsook de reeds voorziene uitwerking van het verzoek om maatregelen en de beroepsprocedure.

1. Toepassingsgebied

Het Milieuschadedecreet is van toepassing op (de onmiddellijke dreiging van) milieuschade (schade aan beschermde soorten en natuurlijke habitats, waterschade en bodemschade) die veroorzaakt werd door bepaalde, in bijlage IV van het DABM vermelde, milieugevaarlijke beroepsactiviteiten, en dit ongeacht of er al dan niet een fout werd begaan.

Daarnaast heeft zij ook betrekking op schade aan beschermde soorten en natuurlijke habitats veroorzaakt door andere dan in die bijlage IV vermelde beroepsactiviteiten, op voorwaarde dat kan worden aangetoond dat de exploitant in gebreke is gebleven of nalatig is geweest.

Voorwaarde hierbij is steeds dat de milieuschade zich na 30 april 2007 heeft voorgedaan en niet onder één van de in het Milieuschadedecreet bepaalde uitzonderingen valt.

2. Preventieve, inperkings- en herstelmaatregelen

Wanneer zich nog geen milieuschade heeft voorgedaan maar een onmiddellijke dreiging bestaat dat dergelijke schade zal ontstaan, dient de exploitant de nodige preventieve maatregelen te nemen om schade te voorkomen. Doet zich effectief milieuschade voor, dan moet hij de bevoegde instantie hiervan onverwijld op de hoogte brengen en de nodige inperkings- en herstelmaatregelen nemen. Als de exploitant zijn verplichtingen niet nakomt of niet geïdentificeerd kan worden, kan de bevoegde instantie zelf de nodige maatregelen nemen en de kosten hiervan verhalen op de schadeveroorzakende exploitant.

Als bevoegde instantie werd het departement Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE) aangeduid. In de praktijk leent meer bepaald de afdeling Milieuhandhaving, Milieuschade en Crisisbeheer (AMMC) zich als aanspreekpunt. Zij kan op haar beurt echter bepaalde taken opdragen of delegeren aan andere overheidsinstanties (bv. ANB, OVAM,VMM) of derden. Hieromtrent zijn nog geen nadere afspraken of regelingen bekend.

3. Kosten van preventie en herstel

De exploitant die de (onmiddellijke dreiging van) milieuschade veroorzaakt, is in principe verplicht de kosten van de preventie en herstel maatregelen te dragen. Evenwel beschikt de exploitant over een aantal verweermiddelen waardoor hij zich kan beroepen op het Mina-fonds om de gemaakte kosten terugbetaald te krijgen (prefinanciering). De exploitant dient hiertoe zijn gemotiveerd standpunt binnen een termijn van 90 dagen na het voltooien van de maatregelen aan de bevoegde instantie over te maken.

Zo is de exploitant niet verplicht de kosten inzake preventie en herstel te dragen wanneer hij kan bewijzen dat:

  • de schade is veroorzaakt door een derde, ondanks het feit dat passende veiligheidsmaatregelen waren getroffen;
  • de schade het gevolg is van de opvolging van een dwingende opdracht of instructie van een overheidsinstantie.

Daarenboven vallen de kosten van de herstelmaatregelen ook niet ten laste van de exploitant wanneer hij erin slaagt aan te tonen dat hij niet in gebreke of nalatig was en:

  • de milieuschade werd veroorzaakt door een emissie of gebeurtenis die uitdrukkelijk is toegestaan op grond van en geheel in overeenstemming is met de voorwaarden van een vergunning ('permit defence');
  • de activiteit op het ogenblik dat die plaatsvond volgens de stand van de wetenschappelijke en technologische kennis niet als schadelijk werd beschouwd ('state of the art defence').

Let wel: de voormelde verweermiddelen zijn niet van toepassing op bodemschade. Wat het herstel van bodemschade betreft, komt de exploitant op basis van de bepalingen van het Bodemdecreet eventueel in aanmerking voor het verkrijgen van vrijstelling van de saneringsplicht.

4. Verzoek om maatregelen

Indien bepaalde personen ervan kennis krijgen dat zich milieuschade heeft voorgedaan, kunnen zij AMMC binnen een redelijke termijn verzoeken om maatregelen te treffen. Het betreft:

  • natuurlijke en rechtspersonen die milieuschade (dreigen te) lijden
  • natuurlijke en rechtspersonen die belang hebben bij de besluitvorming inzake de milieuschade
  • rechtspersonen als vermeld in de wet van 12 januari 1993 betreffende een vorderingsrecht inzake bescherming van het leefmilieu.

Nadat AMMC de ontvankelijkheid van het verzoek heeft onderzocht, brengt zij de exploitant die vermoedelijk de milieuschade heeft veroorzaakt, op de hoogte dat een verzoek tot maatregelen werd ingediend. De exploitant beschikt dan over 10 dagen om haar opmerkingen over te maken aan AMMC. Binnen 30 dagen na ontvangst van het verzoek stelt AMMC de exploitant en de verzoeker in kennis van de beslissing of er al dan niet maatregelen worden opgelegd.

Ingeval het verzoek tot maatregelen wordt ingewilligd, neemt AMMC zo spoedig mogelijk een beslissing over welke maatregelen zij gepast acht en brengt zij de exploitant hiervan onverwijld op de hoogte. Als de maatregelen activiteiten of werken omvatten die krachtens het Milieuvergunningendecreet of de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening vergunningsplichtig zijn, wordt advies gevraagd aan de deputatie (klasse I) of het college van burgemeester en schepenen (klasse II), respectievelijk de overheid die zich uitspreekt over de stedenbouwkundige vergunning. Het besluit waarin maatregelen worden opgelegd, geldt dan als melding of milieuvergunning, dan wel stedenbouwkundige vergunning.

5. Beroep

Tegen de beslissing van AMMC om al dan niet maatregelen te nemen, kunnen zowel de exploitant als de verzoeker beroep indienen. Ook tegen de beslissing waarin bepaalde preventieve of herstelacties worden opgelegd kan de betrokken exploitant in beroep gaan.

Het beroepschrift moet, op straffe van onontvankelijkheid, binnen de 30 dagen na ontvangst van de bestreden beslissing ingediend worden bij de Juridische Dienst van het departement LNE, die de ontvankelijkheid ervan zal onderzoeken:

  • Wordt het beroep onontvankelijk bevonden, dan wordt de beroepsindiener hiervan binnen de 14 dagen op de hoogte gebracht.
  • Is het beroep ontvankelijk, dan worden de beroepsindiener en de betrokken exploitant hiervan binnen 14 dagen op de hoogte gebracht en wordt het beroep voor advies overgemaakt aan de Milieuschadecommissie. Deze Milieuschadecommissie is tot op heden echter nog niet operationeel.

Na ontvangst van het advies van de Milieuschadecommissie, neemt de minister binnen 90 dagen nadat het beroep ontvankelijk werd verklaard, een beslissing. Indien er geen beslissing genomen wordt binnen deze termijn, dan wordt het beroep geacht verworpen te zijn.

6. Conclusie

Het Besluit van de Vlaamse Regering van 9 september 2011, die het verzoek om maatregelen en de beroepsprocedure verder uitwerkt, is alvast een eerste goede stap in het ten volle operationeel maken van het Milieuschadedecreet. Toch is nog meer duidelijkheid en verdere uitwerking vereist, niet alleen wat betreft de organisatie, taken en werking van de bevoegde instantie, de Milieuschadecommissie en eventuele andere betrokken overheidsinstanties (bv. ANB, OVAM, VMM), maar ook met betrekking tot de wijze waarop de betrokken exploitant zijn verplichtingen in het kader van het Milieuschadedecreet kan vervullen.

dotted_texture