Duurzaamheid, energie-efficiëntie, vergroening, circulaire economie, … Vlaanderen kent ambitieuze plannen op het terrein van verduurzaming, waarin het een pioniersrol wil vertolken. Ambities waaraan ook lokale overheden een bijdrage kunnen én moeten leveren, gelet op (o.m.) de formele verbintenissen die door talrijke lokale besturen werden opgenomen via het Burgemeestersconvenant.
Duurzaamheid kan op vele manieren worden gestimuleerd, onder meer via financiële prikkels. In het algemeen kunnen belastingen en subsidies zelfs beschouwd worden als het (lokale) middel bij uitstek om duurzaamheidsobjectieven te stimuleren, en desgevallend verdere (eigen) initiatieven inzake verduurzaming te bekostigen.
In het kader van dit streven naar (lokale) fiscale verduurzaming schetsten wij eerder al enkele opportuniteiten voor wat betreft de belasting op het ophalen en/of verwerken van huishoudelijk afval (hier). Aangegeven daarbij werd echter dat de idee van (lokale-) fiscale verduurzaming ook met andere heffingen kan gestimuleerd worden.
Eén van deze andere mogelijkheden betreft de zgn. belasting op het energieverbruik (van bedrijven).
Een grootschalig verbruik van fossiele brandstoffen past niet (langer) in een duurzame economie
Fossiele brandstoffen vormen de grootste bron van uitstoot van broeikasgassen, ze zijn beperkt beschikbaar, het gebruik ervan gaat vaak gepaard met giftige afvalstoffen en ze hebben andere negatieven bijeffecten. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat alle (beleids-)niveaus in België -en bij uitbreiding Europa- het gebruik van fossiele brandstoffen, zoals aardgas, aardolie, steenkool, … sterk willen terugdringen.
Het Vlaams voornemen van een duurzame en circulaire economie kan daartoe bijdragen. Dergelijke economie strekt er immers toe, minstens ten dele, bij te dragen aan een vermindering van het grondstoffengebruik in productketens, en dus ook aan de afname in het gebruik van fossiele energiedragers als grondstof.
Alzo maakt een duurzame en circulaire economie landen, zoals België, niet alleen minder afhankelijk van de import van (cruciale) grondstoffen, maar wordt normaliter ook de uitstoot van schadelijke stoffen verminderd, en daarmee ook de milieudruk. Zo zal er in een duurzame en circulaire economie in de regel minder energie worden gebruikt, waardoor langs deze weg de milieudruk kan afnemen.
De belasting op drijfkracht en/of motoren is achterhaald…
Het verbruik van fossiele brandstoffen maakt op Vlaams lokaal niveau reeds geruime tijd (minstens indirect) het voorwerp uit van de zgn. belasting op drijfkracht en/of motoren.
In het algemeen treft deze belasting immers handels-, nijverheids- en landbouwbedrijven (die een gemiddeld aantal personen tewerkstellen), berekend op basis van het aantal kilowattverbruik van de door hen gebruikte motoren, en dit ongeacht de krachtbron waarmee deze worden voortbewogen. In essentie grijpt deze belasting aldus (ook) in op het brandstofverbruik waardoor de motoren (lees: berekeningsgrondslag van de belasting op drijfkracht) worden aangedreven.
Thans dient echter vastgesteld dat deze belasting op drijfkracht -in het algemeen- fel wordt bekritiseerd. Zo wordt in de Omzendbrief betreffende de gemeentefiscaliteit van 15 februari 2019 (o.m.) gesteld dat:
- De belasting op drijfkracht op de opvatting steunt dat de draagkracht van een onderneming afgelezen kan worden van het vermogen van de aanwezige motoren. Vandaag zijn de industriële installatie of de gebruikte bedrijfsoppervlakte van een onderneming echter niet altijd meer betekenisvol voor haar financiële draagkracht.
- De drijfkrachtbelasting zorgt voor administratief werk. Om de belastbare grondslag vast te stellen, moet jaarlijks het aantal motoren geteld worden en hun gezamenlijk belastbaar vermogen bepaald worden. De gemeente moet daarom voor de berekening van de belasting vooral vertrouwen op de correctheid van de aangiftes.
Lang leve de belasting op het energieverbruik!
Algemeen gesteld lijkt de belasting op drijfkracht en/of motoren aldus achterhaald en niet meer overeen te stemmen met de economische en maatschappelijke realiteit. Door de technologische evoluties en shift naar een meer dienstverlenende economie, vormt het geïnstalleerd vermogen niet langer een goede basis om positieve economische effecten te genereren, samen met de vaststelling dat het economisch weefsel dusdanig is geëvolueerd dat tal van bedrijven en ondernemingen buiten dit belastingbereik vallen.
Mede vanuit deze overwegingen zijn er een aantal lokale besturen die er recent voor hebben geopteerd een nieuw soort lokale belasting in te voeren, met name de belasting op het energieverbruik van bedrijven; een belasting die naast een directe lijn met het economisch gebeuren, ook duidelijk een ecologische component omhelst.
Belastingplichtig onder deze belasting zijn -gebruikelijk- de (rechts-)personen en verenigingen die, volgens de Kruispuntbank der Ondernemingen op 1 januari van het aanslagjaar, als hoofd- en/of bijkomende activiteit een economische activiteit in de ruimste zin van het woord uitoefenen. De belasting wordt daarbij vastgesteld op basis van het totale energieverbruik van de belastingplichtige in het jaar voorafgaand aan het aanslagjaar, meer in bijzonder het verbruik van elektriciteit (in kWh), aardgas (in m³) en/of stookolie (in liter).
Dit enerzijds vanuit de visie dat elektriciteit, aardgas en stookolie het soort energiebronnen betreffen die algemeen en noodzakelijkerwijze van toepassing zijn voor alle bedrijven en alle sectoren (en zodoende een goede indicatie kunnen vormen van de economische omvang van de belastingplichtige), én waarvan het gebruik anderzijds zodanig door de belastingplichtige kan worden beheerd dat het kan gestuurd worden op een ecologisch verantwoorde manier.
Door het totale energieverbruik in het kader van de belastingberekening op te splitsen in enerzijds de hoeveelheid grijze energie en anderzijds de hoeveelheid groene energie, kan de belasting op het energieverbruik, als gunstig nevenresultaat, de belastingplichtigen er eveneens toe aanzetten om duurzamer om te springen met energie, te innoveren en andere productieprocessen te ontwikkelen op basis van een efficiënter energieverbruik.
Dit zodat de lokale besturen met een belasting op het energieverbruik van bedrijven ook -op aantoonbare wijze- bijdragen tot het realiseren van de doelstellingen van het Burgemeestersconvenant.
Caveat! The road to hell is paved with good intentions
De idee om over te stappen naar een heffing op het energieverbruik van bedrijven lijkt ongetwijfeld een stap in de goede-/duurzame richting. Het energieverbruik als berekeningsgrondslag -met een differentiatie al naargelang de herkomst van de energiebron- laat immers toe bepaalde ecologische (neven-)doelstellingen na te streven, bijvoorbeeld door hernieuwbare energie minder zwaar te belasten of door een grotere energie-efficiëntie in het productieproces fiscaal te belonen.
Bij het concreet uitwerken van de belasting op het energieverbruik van bedrijven is het evenwel van cruciaal belang voldoende rekening te houden met de algemene beginselen die de lokale belastingbevoegdheid en -beleid begrenzen, in het bijzonder voor wat betreft de formele verantwoording van de belasting, het identificeren van de belastingplichtigen, de keuze van de berekeningsgrondslag, evenals het uitwerken van de gehanteerde tarief- en vrijstellingenstructuur.
Uit de praktijk blijkt immers dat de mondiger wordende belastingplichtige -die zich steeds meer bewust wordt van het rechtenarsenaal dat hem/haar ter beschikking staat- zich niet zelden in rechte durft te verzetten tegen (nieuwe-) vormen van lokale belastingheffing, ongeacht de goede intenties die hiermee worden beoogd. Bovendien blijft het -voorlopig- ook de vraag of deze nieuwe vorm van belasten ook gedragen zal worden door de geviseerde sectoren, de toezichthoudende overheden, ….