In een belangwekkend arrest van 16 juli 2020 heeft het Grondwettelijk Hof een opvallende prejudiciële vraag van de Raad van State bevestigend beantwoord.
In zijn arrest nr. 244.091 van 1 april 2019 stelde de Raad van State immers aan het Hof de vraag of artikel 19, eerste en tweede lid van de gecoöordineerde wetten op de Raad van State de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet schendt in zoverre dit artikel, wat betreft het eerste lid, de beroepen bij de Raad van State afhankelijk maakt van de indiening ervan binnen een door de koning te bepalen termijn en in zoverre dit artikel, wat betreft het tweede lid, stelt dat de verjaringstermijnen voor de beroepen tegen administratieve akten met individuele strekking enkel een aanvang nemen op voorwaarde dat de betekening van deze beslissing het bestaan van deze beroepen, alsmede de in acht te nemen vormvoorschriften, vermeldt, zonder daarbij meteen ook de cassatieberoepen te beogen.
Kort gezegd wenste de Raad van State aldus te weten of het niet verwijzen naar de cassatieberoepen in dit artikel 19 een schending van de Grondwet kon uitmaken.
Het Grondwettelijk Hof heeft deze vraag, althans voor het tweede lid van artikel 19, bevestigend beantwoord. Het Hof stelt daarbij dat het recht op toegang tot de rechter, dat een onderdeel is van het recht op een eerlijk proces, kan worden onderworpen aan ontvankelijkheidsvoorwaarden, met name wat betreft het instellen van een rechtsmiddel binnen een bepaalde termijn. Het Hof stelt echter ook dat die voorwaarden er niet mogen toe leiden dat het recht op zodanige wijze wordt beperkt dat de kern ervan wordt aangetast. Dit zou het geval zijn wanneer de beperkingen geen wettig doel nastreven of indien er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het nagestreefde doel.
Het recht om een administratief cassatieberoep in te stellen tegen een administratieve jurisdictionele beslissing mag weliswaar worden omgeven met specifieke procedurele vereisten bij het aanwenden van rechtsmiddelen, maar die vereisten mogen het de rechtzoekende niet onmogelijk maken een beschikbaar rechtsmiddel aan te wenden, aldus het Hof. De vermelding van het bestaan van rechtsmiddelen in de betekening van een jurisdictionele beslissing is daarbij een essentieel element van het algemeen beginsel van behoorlijke rechtsbedeling en van het recht op toegang tot de rechter, dat voortvloeit uit artikel 13 van de Grondwet.
Het Hof concludeert als volgt:
"Aangezien de verwachtingen met betrekking tot het recht op een eerlijk proces en het informeren van de rechtzoekende dat inherent is aan het recht op toegang tot de rechter, even reëel en legitiem zijn bij de adressaten van een beslissing van een administratief rechtscollege als bij de adressaten van een individuele administratieve akte, doet het ontbreken van de voormelde verplichting zonder redelijke verantwoording afbreuk aan dat beginsel."
Bij de betekening van het arrest van een administratief rechtscollege, zal dus in de toekomst de mogelijkheid van het indienen van een cassatieberoep moeten worden vermeld. Het is dan ook aan de regelgever om dit in de toekomst in de wet vast te leggen