Een welgekomen mijlpaalarrest van Cassatie in deze coronatijden: alle zorginstellingen komen in aanmerking voor vrijstelling onroerende voorheffing voor soortgelijke weldadigheidsinstellingen.
Vrijstelling OV voor soortgelijke weldadigheidsinstellingen
Er bestaat vanouds een vrijstelling van onroerende voorheffingvoor onroerende goederen die zonder winstoogmerkworden bestemd tot één van de in wet opgesomde instellingen én“soortgelijkeweldadigheidsinstellingen”(art. 12§1 en 253 WIB 92).
De weldadigheidsinstellingen die het begrip “soortgelijkeweldadigheidsinstelling” in de wettekst vooraf gaan, zijn hospitalen, klinieken, dispensaria, rusthuizen en vakantiehuizen voor kinderen of gepensioneerden (sinds 1 januari 2014 is die regelgeving overgenomen in art. 2.1.6.0.1 1°van de Vlaamse Codex Fiscaliteit waarin sinds aj. 2016 niet langer sprake is van vakantiehuizen voor kinderen). De restcategorie moet dus ‘soortgelijk’ zijn aan één van die instellingen.
Ons kantoor is tussengekomen in heel wat geschillen over wat we precies moeten begrijpen onder dat begrip “soortgelijke weldadigheidsinstellingen”.
Hof van Cassatie 1.0 : (enkel) fysieke of geestelijke zorg
In 1948 oordeelde het Hof van Cassatie al dat de vrijstelling van de grondbelasting slechts toepasselijk was als het ‘goede werk’ analogie vertoont met een van de werken die de wet opsomt. Eender welk zedelijk of sociaal werk dat met de christelijke principes strookt, valt niet noodzakelijk binnen de ‘goede werken’ die zijn bedoeld in de wet (Cass. 21 december 1948). Enkel inrichtingen die een onbetwistbare analogie vertonen met hospitalen, rusthuizen enz. zouden in aanmerking komen voor de vrijstelling (J. Heeren, “De fiscus en … de godshuizen, de rusthuizen en de rust- en verzorgingsinstellingen, RW1991-92, 1458).
Uiteindelijk is er een vaste rechtspraak van het Hof van Cassatie gekomen over het begrip. Volgens die rechtspraak moeten de vrijstellingsregels beperkend worden uitgelegd (Cass. 7 april 2016 en 24 april 2015). Met ‘soortgelijke weldadigheidsinstellingen’ worden volgens die cassatierechtspraak enkel instellingen bedoeld “dieop eender welke wijze fysieke of geestelijke zorg verstrekken” (o.m. Cass. 10 februari 2017; Cass. 23 december 2016 en Cass. 24 mei 2012). Anderzijds belet het feit dat het verstrekken van de “fysieke of geestelijke zorg niet gepaard gaat met een overnachting in de instelling of met het verschaffen van onderdak” niet dat “een instelling die deze zorg verstrekt, een soortgelijkeweldadigheidsinstelling is” (Cass. 10 februari 2017,). Het verstrekken van de zorg kan zelfs telefonisch gebeuren (Cass. 24 mei 2012 i.v.m. een teleonthaaldienst). Op die punten leek er dus toch eerder sprake van een ruimere uitlegging.
Op grond van zijn enge definitie (“instellingen die fysieke of geestelijke zorg verstrekken”) oordeelde het Hof van Cassatie dat erkende sociale werkplaatsen geen soortgelijke weldadigheidsinstellingen zijn. Het Hof vond dat een sociale werkplaats, die “tewerkstelling in een beschermde arbeidsomgeving verschaft aan bepaalde doelgroepen”, “een activiteit heeft die verschilt van een instelling die fysieke of geestelijke zorg verstrekt” (Cass. 7 april 2016 en 24 april 2015).
Het Grondwettelijk Hof: zorgverstrekking aan hulpbehoevenden
Het Grondwettelijk Hof had in 2007 al geantwoord op de vraag of de vrijstellingsregels een discriminatie inhouden. Het Hof onderlijnde dat de doelstelling van de vrijstelling erin bestaat de onbaatzuchtige opvang van hulpbehoevenden aan te moedigen door de onroerende goederen die daartoe worden gebruikt, fiscaal te begunstigen. Volgens het Grondwettelijk Hof zou het gelijkheidsbeginsel geschonden zijn als rusthuizen zijn vrijgesteld van de onroerende voorheffing, terwijl instellingen die anderepersonen dan bejaarden opvangen, niet dezelfde vrijstelling zouden krijgen. Het Hof gaf daarbij als voorbeelden gehandicapten, psychiatrische patiënten, thuislozen, vluchtelingen en armen (GwH 7 juni 2007).
Daar waar het Hof van Cassatie het begrip “soortgelijkeweldadigheidsinstellingen” verengde tot instellingen die fysieke of geestelijk zorg verstrekken, focust het Grondwettelijk Hof dus op de opvang van hulpbehoevenden in ruime zin.
Het Grondwettelijk Hof zette de puntjes op de i in zijn arrest van 29 maart 2018, in een dossier van ons kantoor (GwH 29 maart 2018). Het geschil betrof een vzw met een departement ”kringloopwinkel” en een departement “sociale dienst”. De vzw had als doel o.m. “het opvangen van personen en gezinnen die zich in een kwetsbare situatie bevinden of het risico lopen hierin terecht te komen” en “het ontwikkelen en waarborgen van de tewerkstelling van langdurig werklozen”.
Het Grondwettelijk Hof onderlijnde opnieuw het doel van de vrijstelling: de onbaatzuchtige opvang van hulpbehoevenden aanmoedigen door de onroerende goederen die daartoe worden aangewend, fiscaal te begunstigen. In een grondwetsconforme interpretatie moet men er volgens het Hof van uitgaan dat instellingen die (zonder winstoogmerk) andere zorgdan fysieke of geestelijke zorg aan hulpbehoevenden verstrekken, evenzeer als soortgelijke weldadigheidsinstellingen kwalificeren en dus ook in aanmerking komen voor de vrijstelling. Die andere zorg kan dan bestaan uit bijvoorbeeld sociale en maatschappelijkezorgverstrekking aan hulpbehoevenden.
Hof van Cassatie 2.0 : geestelijke, fysieke, dan wel andere zorg
Ondanks de duidelijke rechtspraak van het Grondwettelijk Hof bleef de Vlaamse Belastingdienst een (o.i. onmogelijk) standpunt verdedigen dat er op neer kwam dat bepaalde zorginstellingen toch niet voor de vrijstelling in aanmerking zouden komen.
Het Hof van Cassatie heeft, evenzeer in een dossier van ons kantoor, terecht haar rechtspraak bijgestuurd teneinde het grondwets-proofte krijgen.
Het advies van de advocaat-generaal bij het Hof van Cassatie J. Van Der Fraenen ging al in de goede richting: “De vraag stelt zich of de voormelde invulling die Uw Hof geeft aan het begrip “soortgelijke weldadigheidsinstelling” verder kan gestand houden in het licht van het arrest van het Grondwettelijk Hof dd. 29 maart 2018.”
Het Hof van Cassatie oordeelt thans dat: “Met soortgelijke weldadigheidsinstellingen de instellingen [worden] bedoeld die op eender welke wijze geestelijke, fysieke dan wel andere zorg verstrekken aan hulpbehoevenden.”(Cass. 19 maart 2020).
Door te verwijzen naar de begrippen “eender welke wijze geestelijke, fysieke [zorg]”verwijst het Hof van Cassatie, minstens impliciet naar haar oude rechtspraak. Door de toevoeging van de begrippen “dan wel andere zorg”geeft het Hof van Cassatie duidelijk te kennen haar vroegere rechtspraak te verlaten waarin de “soortgelijke weldadigheidsinstellingen” in de zin van de vrijstellingsregeling van onroerende voorheffing (te) beperkt werden gedefinieerd als (enkel) deze instellingen die op “eender welke wijze fysieke of geestelijke zorg verstrekken.”
Het Hof van Cassatie gaat nog verder en oordeelt uitdrukkelijk: “Een sociale werkplaats die tewerkstelling organiseert voor moeilijk bemiddelbare werkzoekenden verstrekt zorg aan hulpbehoevende personen en is bijgevolg te beschouwen als een soortgelijke weldadigheidsinstelling.”
Het nieuwe standpunt van het Hof van Cassatie was voorspelbaar. Het Hof conformeert zich, zoals het hoort in een democratische rechtstaat, naar het standpunt van het Grondwettelijk Hof, hetgeen toe te juichen valt. (zie daarover S. Vancolen en J. Sandra, “Vrijstelling onroerende voorheffing voor ‘soortgelijke weldadigheidsinstellingen’ – zit het Hof van Cassatie (al) op dezelfde golflengte als het Grondwettelijk Hof?, TFR2019, afl. 557, 231 en S. Vancolen en S. Vandorpe, “Sociale werkplaats kan ‘soortgelijke weldadigheidsinstelling’ zijn’,Fisc. Act. 2020, nr. 3, p. 7).
De bocht van het Hof van Cassatie is daarom niet minder spectaculair. Het is immers zeldzaam een dergelijke kentering in de rechtspraak van het Hof van Cassatie te kunnen opmerken. Zoals gezegd, is daar evenwel een verantwoorde reden voor, te weten de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof. Dit Hof is nu eenmaal als enige bevoegd wetten en decreten te toetsen aan de Grondwet en aan het grondwettelijk beschermd gelijkheidsbeginsel.
Het cassatie-arrest van 19 maart 2020 is in deze corona-tijden bijzonder goed nieuws voor de sociale werkplaatsen/maatwerkbedrijven en bij uitbreiding voor iedere instelling die zorg verstrekt van welke aard ook. Na het Grondwettelijk Hof bevestigt nu ook het Hof van Cassatie dat zij principieel recht hebben op de vrijstelling onroerende voorheffing wanneer zij een onroerend goed zonder winstoogmerk bestemmen tot hun zorgactiviteit. Het zal voor die instellingen zaak zijn per pand bezwaarschriften in te dienen voor huidige en toekomstige aanslagen, en voor het verleden een verzoekschrift tot ambtshalve ontheffing te formuleren.