De invoering van het nieuwe Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen heeft een grote impact gehad op het Belgisch vennootschapsrecht. De fiscale wetgeving verwees in heel wat bepalingen naar het oude Wetboek van Vennootschappen. Teneinde mogelijke discrepanties te vermijden, diende het Wetboek Inkomstenbelastingen bijgevolg aangepast te worden aan het WVV. Een coherente werking tussen het fiscaal recht en het vennootschapsrecht is immers essentieel om een gezond ondernemingsklimaat te ondersteunen. Jammer genoeg zijn niet alle discrepanties weggewerkt.
WERKELIJKE LEIDING
Een eerste belangrijke wijziging die het WVV met zich meebracht, betreft het bepalen van de nationaliteit van de vennootschap. Voor het WVV baseerde men zich hiervoor op de plaats van de werkelijke leiding. Sinds de wetswijziging wordt gekeken naar het adres waar de maatschappelijke zetel volgens de statuten van de vennootschap gevestigd is.
Voor wat betreft de vennootschapsbelasting wordt echter vastgehouden aan het oude criterium van de werkelijke leiding. Concreet gezien betekent dit dat het perfect mogelijk is dat een vennootschap tegelijkertijd onderworpen is aan de Belgische vennootschapsbelasting en aan het buitenlandse vennootschapsrecht.
Ook het omgekeerde scenario is mogelijk, maar wanneer de statuten bepalen dat de vennootschap in België gelegen is, geldt een weerlegbaar vermoeden dat de werkelijke leiding van de vennootschap eveneens vanuit België gebeurt.
Elke vennootschap waarvan de plaats van werkelijke leiding zich in België bevindt, dient haar boekhouding en jaarrekening dan ook op te stellen conform het Belgisch boekhoudrecht, ook al is het mogelijk dat het WVV niet van toepassing is.
AFSCHAFFING KAPITAALBEGRIP
Wellicht één van de meest in het oog springende wijzigingen in het WVV is de afschaffing van het kapitaalbegrip. Het kapitaalbegrip werd in het WVV enkel nog behouden voor de NV.
Fiscaal gezien blijft dit begrip wel bestaan voor alle vennootschapsvormen. Nog steeds wordt in sommige fiscale bepalingen verwezen naar het begrip “kapitaal”. De fiscale definitie van ‘kapitaal’ werd weliswaar aangepast, zodat dit begrip elke inbreng in geld en natura omvat.
Waar men op fiscaal vlak evenwel geen rekening mee heeft gehouden is het feit dat vennootschapsrechtelijk ook een inbreng in nijverheid mogelijk is. Fiscaal gezien komen dergelijke inbrengen niet in aanmerking voor de kwalificatie van ‘kapitaal’.
Dergelijke discrepantie kan en zal aanleiding geven tot diverse discussies:
Dividenduitkeringen die overeenstemmen met aandelen die vertegenwoordigd zijn door een inbreng in nijverheid, leveren bepaalde problemen op. Enerzijds kunnen dergelijke dividenduitkeringen gekwalificeerd worden als een gewoon dividend, dat getaxeerd wordt aan 30%. Anderzijds zouden deze uitkeringen eveneens als beroepsinkomsten kunnen worden aangemerkt, wat een progressief tarief inhoudt dat kan oplopen tot 50%.
Het valt dan ook af te wachten hoe de fiscus zal omgaan met dit vraagstuk.
Daarnaast moet worden vastgesteld dat geen gebruik kan gemaakt worden van het VVPR-bis gunstregime wanneer de inbreng in nijverheid of in natura plaatsvond.
INKOOP EIGEN AANDELEN
Het WVV schaft de drempel van 20% die gold in verband met de inkoop van eigen aandelen af. Deze drempel hield in dat maximaal 20% van de aandelen die het (statutair) kapitaal van de vennootschap vertegenwoordigen, konden ingekocht worden door de vennootschap zelf.
Fiscaal gezien is de wetgever hier niet in gevolgd en werd deze beperking van 20% verplaatst naar het Wetboek Inkomstenbelastingen.
Een inkoop van eigen aandelen voor 30% bijvoorbeeld is wettelijk gezien perfect mogelijk. Fiscaal gezien betekent dit wel dat het excessieve gedeelte, zijnde 10% in dit voorbeeld ofwel vernietigd moet worden ofwel getaxeerd zal worden als dividend aan een tarief van 30%.
De belasting zal echter enkel geheven worden op het verschil tussen de betaalde inkoopprijs en de waarde die de aandelen in de vennootschap vertegenwoordigen.
In de praktijk is het dus aangewezen de drempel van 20% blijvend te hanteren.
ONDERNEMINGSACTIVITEIT VZW
Tot slot blijven we nog even stil staan bij de incorporatie van de vzw’s en stichtingen in het WVV. Vzw’s en stichtingen worden sinds de invoering van het WVV niet meer onderscheiden van vennootschappen op basis van het winstoogmerk, maar op basis van een winstuitkeringsoogmerk. Dit betekent dat vzw’s en stichtingen sinds het WVV onbeperkt ondernemingsactiviteiten mogen uitvoeren, mits een bijhorende statutenwijziging wordt doorgevoerd. Eventuele winsten mogen dan uiteraard niet uitgekeerd worden.
Men moet er evenwel rekening mee houden dat dergelijke statutenwijziging gepaard gaat met een taxatie onder de vennootschapsbelasting in plaats van de ‘goedkopere’ rechtspersonenbelasting. Het is immers zo dat de vennootschapsbelasting geënt is op het volledige inkomen verminderd met de kosten. Bij de rechtspersonenbelasting worden slechts een aantal inkomsten belast, telkens aan hun eigen tarief.
Bij de invoering van het WVV, werd meteen ook een regeling uitgewerkt om de overgang tussen deze twee belastingsystemen in goede banen te leiden.
De overgang van de rechtspersonenbelasting naar de vennootschapsbelasting is opgebouwd rond het idee dat wat een vzw of stichting heeft opgebouwd in het verleden, niet belast moet worden in de vennootschapsbelasting. De wet vermeldt zeer precies hoe de verschillende boekhoudkundige posten behandeld moeten worden.
Ook de overgang van de vennootschapsbelasting naar de rechtspersonenbelasting wordt duidelijk geregeld. In dit geval worden vrijgestelde reserves en latente meerwaarden die aangelegd of vastgesteld werden in de aanslagjaren waarop de vennootschapsbelasting van toepassing was, belast als liquidatie aan 30%.
De fiscale impact van het WVV laat zich, zoals u ziet, op verschillende vlakken voelen. Indien u nog verdere vragen zou hebben, dan staan onze experten zeker voor u klaar.
Elke Malfait
Tom Bostoen