Artikel 15 §1 van het KB van 16 januari 2006 tot vaststelling van de nadere regels van de erkenningen, toelatingen en voorafgaande registraties afgeleverd door het Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen, bepaalt dat het FAVV de erkenning of toelating, afgeleverd door de uitoefening van een activiteit in of vanuit een inrichting, kan intrekken bij welbepaalde inbreuken op de FAVV-regeling. De operator beschikt dan over een termijn van 15 dagen om per aangetekende brief zijn bezwaren aan het Agentschap mee te delen en, in voorkomend geval, te verzoeken om door deze gehoord te worden en/of verbeteringen voor te stellen teneinde tegemoet te komen aan de ingeroepen motieven. Het FAVV onderzoekt dan de bezwaren en voorgestelde verbeteringen en voert een nieuwe controle uit. Indien het Agentschap van oordeel is dat de inrichting nog steeds niet voldoet, trekt zij de erkenning of toestemming in, hetgeen kan betekenen dat de inrichting gewoonweg wordt gesloten. De operator kan da beroep aantekenen bij de Beroepscommissie binnen het Agentschap, die dan advies verstrekt aan de minister die binnen de 15 dagen een eindbeslissing moet nemen over het beroep.
In het geval voorgelegd aan de Raad van State in het arrest nr. 245.214 van 19 juni 2019 werd de erkenning van een halalsupermarkt ingetrokken door het FAVV wegens inbreuken op de etiketteringsreglementering, werd in beroep door de operator een verbeterprogramma voorgesteld dat de Beroepscommissie kon overtuigen en nam de minister op adviues van deze Commissie dan de gebruikelijke beslissing waarbij de intrekking werd geschorst, met dien verstande dat bij een eerstvolgende controle ‘enige’ nieuwe inbreuk wordt vastgesteld, de intrekking van de erkenning of de toelating alsnog definitief, met enkel een beroep bij de Raad van State als optie. Bij de hercontrole werden enkele nieuwe inbreuken vastgesteld en werd de erkenning alsnog ingetrokken. Tegen deze 'sluitingsbelissing' werd opgekomen door de operator bij de Raad van State.
De Raad van State beslecht in het arrest bij uiterst dringende noodzakelijkheid 2 belangrijke vraagstukken:
Eén. De Raad van State oordeelt dat wel degelijk enkel tegen de ‘sluitingsbeslissing’ van het FAVV, na ministeriële beslissing, kan opgekomen worden:
‘De verwerende partij “stelt zich vragen bij het belang van verzoekende partij […] waar dit beroep immers geen einde kan stellen aan de beslissing van Minister Ducarme dd. 9.05.2019”.
Zij wijst erop dat tegen deze beslissing door de verzoekende partij geen rechtsmiddel werd aangewend, zodat deze beslissing definitief is geworden.
Zij stelt verder dat zij zolang die beslissing bestaat “terzake geen enkele beoordelingsvrijheid (heeft) en … zij in geval van vaststelling van enige inbreuk eenvoudigweg de intrekking van de toelating (dient) vast te stellen” en concludeert dat de verzoekende partij “aldus geen belang (heeft) terzake”.
Ter terechtzitting stelt de verzoekende partij dienaangaande dat de beslissing van 9 mei 2019 een voorbereidende beslissing is.
Beoordeling
Het is zonder meer duidelijk dat de voorliggende bestreden beslissing die de quasi onmiddellijke sluiting van de inrichting van de verzoekende partij tot gevolg heeft, de belangen van die partij ongunstig raakt.
Onder punt 3.8. hierboven wordt de inhoud van de beslissing [van de minister van 9 mei 2019 weergegeven.
Daaruit blijkt dat wanneer enig resultaat van de in het vooruitzicht gestelde inspecties ongunstig is of voor één van de zeventien willekeurig gekozen voorverpakte producten het etiket “gecontroleerd op de taal, de vermelding van de allergenen, de houdbaarheidsdatum …” niet conform is, de intrekking van de toelating als detailhandel en vleeswinkel, “definitief” wordt. Het geheel van die beslissing hoefde de verzoekende partij er niet toe te brengen deze beslissing aan te vechten, vermits zij er mocht op vertrouwen dat de verwerende partij deze beslissing op wettige, en derhalve op zorgvuldige en redelijke wijze, zou uitvoeren.
In afwachting hiervan behield zij haar erkenning en hoefde zij niet te anticiperen op een mogelijk onwettige uitvoering van die beslissing.
De exceptie wordt derhalve verworpen.’
Twee. De Raad van State beslist dat bij handhaving inzake voedselveiligheid altijd tot een evenredigheidstoets moet overgegaan worden:
‘Aangaande het verweer geput uit het definitief geworden zijn van de beslissing van 9 mei 2019 en uit het verband tussen die beslissing en deze die thans wordt bestreden, dient op de eerste plaats verwezen te worden naar hetgeen hierboven werd geoordeeld met betrekking tot het belang van de verzoekende partij bij de voorliggende vordering.
Het wordt niet betwist dat op het vlak van de etikettering in de zgn. quickscan van 17 producten, bij de controle van 12 juli 2019 een aantal onvolkomenheden werden vastgesteld.
Hierover ter terechtzitting ondervraagd bevestigt de verwerende partij de vaststelling door de verzoekende partij, die ook prima facie blijkt uit de bestreden beslissing, dat deze onvolkomenheden in wezen uitsluitend betrekking hebben op een gebrekkige vertaling, soms in het Nederlands, vaker in het Frans, van een aantal vermeldingen die in de andere taal wel op het desbetreffende etiket voorkomen.
Bovendien bevestigt de verwerende partij, ook in haar nota, dat de controle van 12 juli 2019 “inzake infrastructuur, inrichting en hygiëne” als “gunstig met opmerkingen” werd beschouwd.
Bovendien wordt zelfs vastgesteld dat de “uitgebreide controle inzake etikettering, die […] moet worden uitgevoerd op drie producten” ook resulteerde in de beoordeling “gunstig met opmerkingen”.
Met de verzoekende partij moet worden vastgesteld dat, naar de letter, één van de in de “quickscan van zeventien producten” weerhouden onvolkomenheden op het vlak van de etikettering, zelfs wanneer die enkel betrekking heeft op “de taal”, blijkens de libellering van de beslissing van 9 mei 2019, volstaat om de erkenning definitief in te trekken zowel voor de detailhandel als voor de “vleeswinkel”.
In redelijkheid kan evenwel niet worden aangenomen dat eender welke dergelijke onvolkomenheid, ongeacht de ernst of de mogelijke gevolgen ervan, blindweg, automatisch, moet aanleiding geven tot de gevolgen die de bestreden beslissing met zich meebrengt.
De beslissing van 9 mei 2019 kan in rechte dan ook niet in die zin worden begrepen dat de minste – eventueel zelfs futiele – tekortkoming, bijvoorbeeld op het vlak van vertaling van de vereiste gegevens op een etiket, automatisch tot de definitieve volledige intrekking van de toelatingen voor de detailhandel én de vleeswinkel moet aanleiding geven.
Er wordt in dit verband zelfs niet aangevoerd door de verwerende partij dat de weerhouden onvolkomenheden slaan op de inhoud zelf van de vermelding. Toegegeven wordt dat het in casu steeds gaat om onvolledige of gebrekkige vertalingen.
Het valt dan ook nauwelijks in te zien, en minstens had de verwerende partij derhalve formeel moeten motiveren, waarom de weerhouden tekortkomingen in redelijkheid tot dergelijke zware gevolgen moesten leiden, nu de verwerende partij tegelijk ook vaststelt dat de – onverwachte – controle van 12 juli 2019 “inzake infrastructuur, inrichting en hygiëne … als ‘gunstig met opmerkingen’ (werd) beschouwd”, en zelfs dat “de uitgebreide controle inzake etikettering die … moet worden uitgevoerd op drie producten, (ook) resulteerde … in de beoordeling ‘gunstig met opmerkingen”.
De middelen zijn in de hierboven besproken mate dan ook ernstig.’
Het arrest van de Raad van State kan een einde maken aan de ‘automatische sluitingspraktijk’ na de beslissing van de minister.