28/06/19

Verplichte aansprakelijkheidsverzekering in de bouw – voornaamste aandachtspunten en kritieken

DE WET PEETERS-BORSUS: VERZEKERINGSPLICHT DEKT SLECHTS EEN FRACTIE VAN DE WETTELIJKE AANSPRAKELIJKHEID

Discrepantie materiële toepassingsvoorwaarden

Aannemers, architecten en andere ‘dienstverleners in de bouwsector’ (in de praktijk vnl. studiebureaus) moeten zich sedert de inwerkingtreding van de zgn. Wet Peeters-Borsus d.d. 1 juli 2018 verplicht verzekeren inzake woningbouw voor hun tienjarige burgerlijke aansprakelijkheid met betrekking tot gebreken die de soliditeit, stabiliteit en waterdichtheid van de gesloten ruwbouw in het gedrang brengen. Hun aangestelden en onderaannemers genieten automatisch mee van deze verzekeringsdekking en zijn met andere woorden niet verplicht om op hun beurt eveneens een dergelijke aansprakelijkheidsverzekering op te nemen.

Het is hierbij niet onbelangrijk van meet af aan de strikte definiëring van de verplicht verzekerde ‘aannemer’ te belichten, waaruit bijkomende beperkingen voortvloeien ter zake het materieel toepassingsgebied. Eén en ander impliceert dat de verzekeringsplicht in hoofde van voormelde professionele bouwpartners (en derwijze evident de verzekeringsbescherming in hoofde van de bouwheer) zoals voorzien in de Wet Peeters-Borsus zich beperkt tot de gesloten ruwbouw van een woning die gelegen is in België en waarvoor de tussenkomst van een architect verplicht is.

Het wordt meteen duidelijk dat de vooropgestelde verzekeringsbescherming in hoofde van de bouwheer aanzienlijk nauwer is dan de wettelijke bescherming die wordt geboden door de artikelen 1792 en 2270 van het Burgerlijk Wetboek.

Immers, deze twee artikelen van het Burgerlijk Wetboek beschermen de bouwheer middels een tienjarige aansprakelijkheid in hoofde van de aannemer en de architect voor gebreken die de stevigheid en/of de stabiliteit van een gebouw en/of een groot werk van onroerende aard in het gedrang brengen of kunnen brengen.

De bouwheer dient er dan ook op gewezen dat hij bij het optrekken van een kantoorgebouw, studentenwoning, vakantiehuis, kelder, ziekenhuis, brug, een woning net over de grens (pakweg Rijsel),… geen verzekeringsbescherming geniet zoals voorzien in de door de Wet Peeters-Borsus verplichte aansprakelijkheidsverzekering.

Het is eveneens van cruciaal belang de aannemer, de architect en/of het studiebureau attent te maken op de automatische uitsluitingen van verzekeringsdekking, zoals voorzien in artikel 3 van de Wet Peeters-Borsus, en dan in het bijzonder op de automatische uitsluiting voor “de zichtbare schade of schade die door de verzekerde is gekend op het moment van voorlopige oplevering of die rechtstreeks volgt uit fouten, gebreken of wanprestaties door hem gekend op het moment van voormelde oplevering.”

Evident kan een optredend aannemer, architect en/of studiebureau zich geconfronteerd zien met een aansprakelijkheidsvordering op grond van de artikelen 1792 en 2270 van het Burgerlijk Wetboek dewelke voortvloeit uit een zichtbaar gebrek. Verzekeringsdekking voor tienjarige aansprakelijkheid voortvloeiende uit dergelijke zichtbare gebreken wordt door de Wet Peeters-Borsus uitdrukkelijk uitgesloten en het is dan ook aan de aannemer, architect en/of studiebureau om met zijn of haar verzekeraar ter zake de nodige regelingen te treffen.

Discrepantie temporele toepassingsvoorwaarden

De door de Wet Peeters-Borsus voorziene waarborg dekt de schade die werd opgelopen – met andere woorden, de schade die zich daadwerkelijk heeft voorgedaan – gedurende een periode van 10 jaar na de aanvaarding van de werken.

Ook deze formulering, en derwijze de daaruit voortvloeiende verzekeringsbescherming van de bouwheer, is beduidend strikter dan de wettelijke bescherming geboden door de artikelen 1792 en 2270 van het Burgerlijk Wetboek.

Immers, het Hof van Cassatie hanteert vaste rechtspraak waarbij zij stelt dat de tienjarige aansprakelijkheid, zoals voorzien in de artikelen 1792 en 2270 van het Burgerlijk Wetboek, van toepassing is op gebreken die de stabiliteit van het gebouw of een belangrijk deel ervan in gevaar brengen of op min of meer lange termijn in gevaar kunnen brengen (Cass. 9 januari 2017, TBO 2014/4, p. 361).

De bouwheer dient er aldus op gewezen dat hij op grond van de artikelen 1792 en 2270 van het Burgerlijk Wetboek de aannemer en/of de architect nog steeds in rechte kan aanspreken, zelfs indien het stabiliteitsbedreigend risico zich slechts na 10 jaar veruitwendigt, op voorwaarde dat het gebrek werd vastgesteld én in rechte werd aangekaart (middels een dagvaarding ten gronde) binnen de 10 jaar na de aanvaarding van de werken.

Wat betreft het vertrekpunt van deze tienjarige aansprakelijkheid – de zo-even aangehaalde aanvaarding van de werken – is het niet onbelangrijk de bouwheer erop te wijzen dat deze in beginsel dient gesitueerd op het ogenblik van de definitieve oplevering, doch dat in de praktijk nagenoeg iedere aannemers- en architectenovereenkomst stipuleert dat deze termijn ingaat op het moment van de voorlopige oplevering.

Dit praktijkgebruik in acht genomen, is het dan ook van belang de bouwheer erop te attenderen dat, indien ervoor werd geopteerd om de tienjarige termijn te laten ingaan op het ogenblik van de voorlopige oplevering, deze voorlopige oplevering uitdrukkelijk een aanvaardend karakter moet worden toebedeeld.

De loutere zinsnede “De voorlopige oplevering geldt als vertrekpunt van de tienjarige aansprakelijkheid.”is, zo stelt het Hof van Cassatie, niet afdoende geformuleerd.

Samenvattend kan worden gesteld dat slechts een (vrij beperkt) stukje van de tienjarige aansprakelijkheid, zoals voorzien in de artikelen 1792 en 2270 van het Burgerlijk Wetboek, wordt gedekt door deze verplichte aansprakelijkheidsverzekering.

Curiosum

Voor de Wet Peeters-Borsus van kracht werd, moesten enkel architecten hun beroepsaansprakelijkheid en tienjarige aansprakelijkheid verzekeren.

Dat hield evenwel een ongelijkheid in tegenover aannemers. Zij waren namelijk niet wettelijk verplicht zich te verzekeren (hoewel die verplichting soms contractueel bestond).

De Wet Peeters-Borsus moest deze discriminatie, zoals door het Grondwettelijk Hof weerhouden in zijn arrest van 12 juli 2007, wegwerken door vooreerst de wettelijke verplichting tot verzekering van de beroepsaansprakelijkheid in hoofde van de architect op te heffen, om dan vervolgens de aannemer en de architect op gelijke voet te plaatsen door beide professionele bouwpartners te onderwerpen aan eenzelfde verzekeringsplicht (cf. gesloten ruwbouw van een woning in België).

De wetgever lijkt echter artikel 15 van het beroepsplichtenreglement van de architect uit het oog verloren te zijn, hetwelk aan de architect nog steeds de deontologische verplichting oplegt om zich voor zijn integrale beroepsaansprakelijkheid (die inderdaad veel verder strekt dan louter deze gesloten ruwbouw) te verzekeren, zodat in de praktijk deze discriminatie tot op vandaag behouden blijft.

DE WET PEETERS-DUCARME: DE MOGELIJKHEID TOT HET VERKOPEN VAN EEN LEGE DOOS

Materiële en personele toepassingsvoorwaarden

Op 1 juli 2019 treedt de Wet Peeters-Ducarme in werking.

Wil men weten welke professionele bouwpartners binnen het materieel toepassingsgebied van deze nieuwe verplichte aansprakelijkheidsverzekering vallen, dan volstaat het de (volledige) titel van de wet erop na te lezen. De Wet Peeters-Ducarme laat zich – officieel – als volgt benoemen:

“Wetsvoorstel betreffende de verplichte verzekering van de burgerlijke beroepsaansprakelijkheid van architecten, landmeters-experten, veiligheids- en gezondheidscoördinatoren en andere dienstverlenersin de bouwsector van werken in onroerende staat en tot wijziging van diverse wetsbepalingen betreffende de verzekering burgerrechtelijke aansprakelijkheid in de bouwsector.”

Dit wetsvoorstel, waarvan de inwerkingtreding, als gezegd, gepland is voor 1 juli 2019, zal alle intellectuele beroepen in de bouwsector (architecten, ingenieurs, landmetersexperten, studiebureaus, certificatoren, auditors, projectmanagers, quantity surveyors,… en derwijze niét aannemers) opleggen om hun burgerlijke aansprakelijkheid te verzekeren (alle beroepsfouten, behoudens dewelke die aanleiding geven tot tienjarige aansprakelijkheid) wanneer zij bouwen of renoveren.

Een eerste belangrijk verschil met de verplichte aansprakelijkheidsverzekering voortvloeiende uit de Wet Peeters-Borsus is dat deze nieuwe verplichte aansprakelijkheidsverzekering van toepassing is op “werken in onroerende staat”. Eén en ander impliceert dat de bouwheer aldus niet enkel bij het bouwen van een woning, doch eveneens bij het optrekken van een kantoorgebouw, studentenwoning, vakantiehuis, kelder, ziekenhuis, brug,… verzekeringsbescherming geniet.

Een tweede belangrijk verschil is dat, waar de aangestelden en/of de onderaannemers van de verzekeringsplichtige aannemer, architect en/of studiebureau overeenkomstig artikel 4 van de Wet Peeters-Borsus meegenieten van de verzekeringsdekking dewelke hun opdrachtgever geniet, er in het kader van deze nieuwe Wet Peeters-Ducarme voor onderaannemers geen gelijkaardige regeling bestaat en dat derwijze onderaannemers van architecten, landmeters-experten, veiligheids- en gezondheidscoördinatoren en studiebureaus wel degelijk verplicht zijn om zelf een dergelijke aansprakelijkheidsverzekering af te sluiten (de wet voorziet in artikel 7 enkel in een gelijkaardig regime voor aangestelden).

De mogelijkheid tot het verkopen van een lege doos

Ofschoon men op het eerste zicht zou durven stellen dat de Wet Peeters-Ducarme een veel ruimere bescherming biedt dan de Wet Peeters-Borsus (cf. gesloten ruwbouw van een woning in België vs. werken in onroerende staat), dient geconstateerd dat het artikel 5 van eerstgenoemde wet, hetwelk handelt over de mogelijke (niet automatische) uitsluitingen, de deur wagenwijd open zet voor een flagrante uitholling van de toepassingsmogelijkheden.

Wie het desbetreffend artikel 5 erop naleest, dient inderdaad vast te stellen dat de verzekeraar de contractuele aansprakelijkheid van de (verplicht) verzekerde architect, ingenieur, landmeter-expert, studiebureau, energie-certificateur, auditor, projectmanager,… nagenoeg integraal van verzekeringsdekking kan uitsluiten.

Gelet op de omstandigheid dat dergelijke uitsluitingen (i.t.t. excepties, zoals bijvoorbeeld een franchise) zowel tegenstelbaar zijn aan de verzekerde als aan de schadelijder (in casu de bouwheer), hebben beide partijen er evident alle belang bij de desbetreffende verzekeringspolis grondig na te zien.

Curiosum

Een laatste opmerkelijk vaststelling is dat de Memorie van Toelichting uitdrukkelijk stipuleert dat ook interieurarchitecten (en zelfs kunstenaars…) binnen het personeel toepassingsgebied vallen en derwijze ook verplicht zijn een dergelijke aansprakelijkheidsverzekering aan te gaan.

Memorie van Toelichting (eigen onderlijning):

ingenieurs, studiebureaus (stabiliteit, speciale technieken…), projectmanagers, quantity surveyors, auditeurs en energie-certificateurs, interieurarchitecten, landmeters-experten

elke vorm van onroerende werken, of het nu gaat om de bouw van een kunstwerk, een weg of een huis…”

Zeer concreet houdt dit in dat interieurarchitecten (en inderdaad, ook kunstenaars) verplicht zullen zijn zich te verzekeren conform navolgende minimale dekkingslimieten per sinister (artikel 4):

  • schade voortvloeiend uit lichamelijk letsel: 1.500.000 EUR
  • materiële en immateriële schade samen : 500.000 EUR
  • door de bouwheer toevertrouwd goed: 10.000 EUR

Guillaume Calus

dotted_texture