Bespreking van het arrest van de Raad van State van 22 februari 2019, nr. 243.793.
Recentelijk deed de Raad van State uitspraak over artikel 18 van het Besluit van de Vlaamse Regering van 15 december 2006 tot vaststelling van de tuchtprocedure voor het statutaire personeel van het lokaal bestuur. Hoewel intussen - met name op op 1 januari 2019 - het nieuwe Tuchtprocedurebesluit in werking is getreden, kan deze uitspraak naar analogie toegepast worden voor artikel 20 van het nieuwe besluit, nu artikel 18 zo goed als letterlijk wordt overgenomen.
Overeenkomstig artikel 20 van het Tuchtprocedurebesluit van 2018 bevat de oproepingsbrief voor de hoorzitting van de Beroepscommissie voor Tuchtzaken verplicht de volgende vermeldingen:
- 1° de plaats, de dag en het uur van de hoorzitting;
- 2° het recht op bijstand en vertegenwoordiging door een verdediger naar keuze;
- 3° de plaats waar en de termijn waarin het dossier kan worden ingezien;
- 4° het recht van het betrokken personeelslid om de openbaarheid van de hoorzitting te vragen;
-
5° het recht om te vragen getuigen te horen;
- 6° het recht om een schriftelijk verweer in te dienen tot op de tweede werkdag voor de hoorzitting (conform het oude tuchtprocedurebesluit kan men een schriftelijk verweer indienen tot op de dag voor de hoorzitting);
- 7° de termijn waarin de Beroepscommissie een uitspraak moet doen.
Zowel het betrokken personeelslid als de tuchtoverheid beschikken aldus over de mogelijkheid om te vragen getuigen te laten verhoren door de Beroepscommissie. Wensen zij van deze mogelijkheid gebruik te maken, dienen zij dit tien (10) dagen voor de hoorzitting mee te delen aan de voorzitter van de Beroepscommissie. Er moet meegedeeld worden welke getuigen gehoord zouden moeten worden en waarover zij een verklaring zouden dienen te geven.
Echter, het is nog steeds de Beroepscommissie zelf die oordeelt of het getuigenverhoor opportuun is. Zo kan de Beroepscommissie menen dat een getuigenverhoor niet noodzakelijk is omdat er reeds een omvangrijk dossier voorhanden is (BCT 29 maart 2012, nr. 133).
In het arrest van 22 februari 2019 werd dit door de Raad van State bevestigd: het recht om het horen van getuigen te vragen aan de Beroepscommissie houdt aldus niet in dat de Beroepscommissie verplicht is op deze vraag in te gaan. Een weigering door de Beroepscommissie kan bijgevolg niet beschouwd worden als een schending van de rechten van verdediging.
Het is trouwens evenmin verplicht voor de tuchtoverheid, tijdens de hoorzitting in het kader van de tuchtprocedure, om in te gaan op een verzoek tot getuigenverhoor. De tuchtoverheid zal geval per geval moeten nagaan of het horen van getuigen nuttig of noodzakelijk is in het licht van het zorgvuldigheidsbeginsel bij de feitenvinding. Pas indien een getuigenverhoor nodig lijkt om tot een zorgvuldige feitenvinding te komen, zal zij verplicht het verzoek van het betrokken personeelslid moeten inwilligen (BCT 11 augustus 2015, nr. 226).
Auteur: Lisa Van Landschoot