Wanneer een bedrijfsleider een onroerend goed verhuurt aan de vennootschap, dan worden de huur en de huurvoordelen beschouwd als bezoldigingen in het deel dat 5/3 van het geherwaardeerd kadastraal inkomen overschrijdt. De coëfficiënt 2019 is gekend.
De huur en de huurvoordelen betaald door de vennootschap aan de bedrijfsleider (bestuurder, zaakvoerder, vereffenaar of gelijksoortige functies) worden niet beschouwd als inkomsten uit onroerende goederen, maar wel als beroepsinkomsten die aan bedrijfsvoorheffing onderworpen zijn in de mate dat ze 5/3 van het geherwaardeerd kadastraal inkomen overschrijden.
Dat betekent dat de huur en de huurvoordelen van dergelijke onroerende goederen eventueel moeten worden opgesplitst in twee categorieën van inkomsten:
enerzijds het deel van de huur en de huurvoordelen dat maximaal overeenstemt met 5/3 van het geherwaardeerd kadastraal inkomen: inkomsten uit onroerende goederen;
anderzijds het deel van de huur en van de huurvoordelen boven 5/3 van het geherwaardeerd kadastraal inkomen: beroepsinkomsten.
Een deel van de huur wordt dus beschouwd als eigenlijke bezoldiging van de bedrijfsleider wanneer hij door de verhuur van een gebouwd onroerend goed huur ontvangt die hoger is dan de huur die hij in normale omstandigheden zou hebben ontvangen van een derde persoon die niet zijn eigen vennootschap is.
Berekening
Het geherwaardeerd kadastraal inkomen is gelijk aan het kadastraal inkomen vermenigvuldigd met een herwaarderingscoëfficiënt. Voor het jaar 2019 (aanslagjaar 2020) is deze coëfficiënt gelijk aan 4,57.
Men moet het volgende verschil berekenen: totaal van de verkregen huurprijzen en -voordelen min 5/3 van het geherwaardeerd kadastraal inkomen van het verhuurde goed.
Als het resultaat positief is, wordt de huur als buitensporig beschouwd en wordt het verschil aanzien als een eigenlijke bezoldiging die aan bedrijfsvoorheffing onderworpen is.
Indien het resultaat van de berekening 0 of negatief is, is er geen overdreven huur en de verhuring behoudt ten volle haar karakter van een inkomen uit een onroerend goed.
Voorbeeld
Een bedrijfsleider is eigenaar van een onroerend goed met een niet-geïndexeerd kadastraal inkomen van 2 500 EUR dat hij heel het jaar 2019 aan zijn vennootschap verhuurt voor een maandelijkse huur van 850 EUR, dus 10 200 EUR op jaarlijkse basis.
5/3 van het geherwaardeerd kadastraal inkomen bedraagt: 2 500 × 4,57 × 5/3 = 19 041 EUR.
Aangezien de bewerking 10 200 EUR – 19 041 EUR een negatief resultaat geeft, moet de huur uitsluitend worden behandeld als een inkomen uit onroerende goederen.
Als de huur 1 650 EUR per maand bedraagt, hetzij 19 800 EUR op jaarbasis, geeft de bewerking 19 800 EUR - 19 041 EUR een positief resultaat gelijk aan 759 EUR. Dit bedrag moet worden gekwalificeerd als beroepsinkomen en is onderworpen aan bedrijfsvoorheffing.
Op maandbasis bedraagt het gedeelte van de huur dat als periodieke bezoldiging wordt beschouwd 759/12 = 63,25. Men moet dus maandelijks 63,25 EUR bij de belastbare bezoldiging voegen.
Met andere woorden: voor 2019 is er herkwalificatie als beroepsinkomen zodra de ontvangen jaarlijkse huur hoger is dan het niet-geïndexeerd kadastraal inkomen vermenigvuldigd met 7,61 (4,57 x 5/3).
Bron : Koninklijk besluit van 3 april 2019 tot wijziging van het KB/WIB 92, op het stuk van de revalorisatiecoëfficiënt voor kadastrale inkomens, BS 19 april 2019.
Nathalie Wellemans - Legal Advisor Sr.