02/04/11

Faillissement van een medecontractant, wat met de lopende contracten ?

Volgens het Hof van Cassatie kan een curator met het oog op de vereffening een einde maken aan de door de gefailleerde gesloten lopende overeenkomsten, zelfs als die verbreking tot gevolg heeft dat de medecontractant zijn inroepbare rechten verliest. Een meerderheid in de literatuur is het met dergelijke interpretatie van artikel 46 §1 van de faillissementswet niet eens. Teneinde ernstige schade voor talrijke economische operatoren te beperken wordt momenteel gewerkt aan een wetswijziging tot verduidelijking van artikel 46 § 1 van de faillissementswet.

Artikel 46, § 1, eerste lid, van de faillissementswet van 8 augustus 1997 bepaalt dat de curators moeten beslissen « of zij de overeenkomsten die gesloten zijn vóór de datum van het vonnis van faillietverklaring al dan niet verder uitvoeren ». Bij gebrek aan stellingname kan de curator door de wederpartij worden aangemaand. Ingeval de curator geen stelling inneemt binnen de 15 dagen wordt de overeenkomst geacht verbroken te zijn.

Een meerderheid in de literatuur en rechtspraak was van mening dat ingeval de curator beslist de overeenkomst niet verder uit te voeren (of een beslissing in een of andere zin uitblijft), de overeenkomst blijft voortbestaan maar de wanprestatie van de gefailleerde van rechtswege wordt vastgesteld. De bevoegdheid van de curator om de lopende overeenkomsten niet uit te voeren geeft hem geenszins een sui generis beëindigingsrecht dat hem in staat zou stellen overeenkomsten te ontbinden zonder rekening te houden met de toepasselijke overeenkomsten of wettelijke bepalingen die de gefailleerde had moeten naleven. De curator heeft ten opzichte van de lopende overeenkomsten immers niet meer rechten dan deze waarover de schuldenaar beschikte vóór het faillissement. Het faillissement tast aldus niet de overeenkomst aan maar enkel de uitvoering ervan.

Dit principe werd meermaals door het Hof van Cassatie bevestigd. Zo stelde het Hof in zijn arrest van 11 april 2005 een curator in het ongelijk die, geconfronteerd met een vordering tot hernieuwing van de door de gefailleerde vennootschap gesloten handelshuurovereenkomst, zijn antwoord in beraad had gehouden in afwachting van een koopbod op het gebouw, omdat hij meende dat hij niet gehouden was door de in de handelshuurwet bepaalde procedure. Volgens het arrest « houdt de faillissementswet geen van het artikel 14 van de handelshuurwet afwijkende bepaling in » en « verleent het goede beheer van een faillissement de curator niet het recht aan de huurder die regelmatig een huurhernieuwing heeft gevraagd, een antwoord met een voorbehoud of een ontbindende voorwaarde te geven ... ».

In een arrest van 10 april 2008 heeft het hoogste rechtscollege een wending genomen en een nieuwe interpretatie gegeven aan de bepaling van artikel 46 § 1 van de faillissementswet. Volgens dat arrest, dat betrekking had op de beëindiging van een pachtovereenkomst door de curator, laat artikel 46 van de faillissementswet de curator toe een einde te maken aan een door de gefailleerde gesloten lopende overeenkomst wanneer dit noodzakelijk is voor het beheer van de boedel, zelfs wanneer door die overeenkomst rechten worden verleend die aan de boedel kunnen worden tegengeworpen. “Wanneer noodzakelijk voor het beheer van de boedel” betekent volgens het Hof “wanneer de voortzetting van de overeenkomst gesloten door de gefailleerde de vereffening van de boedel belet of abnormaal bezwaart”.

Het Hof van Cassatie lijkt aldus gewonnen te zijn voor een bijzonder beëindigingrecht voor de curator, gerechtvaardigd door de economische analyse van het belang van de massa. Deze stelling wordt echter niet onderschreven door de traditionele rechtsleer en de wetgever. Het grote punt van kritiek op deze interpretatie door het Hof is dat in deze veronderstelling elke partij bij een overeenkomst, ofschoon de overeenkomst tegenwerpbaar is aan de curator, zijn rechten kan zien verloren gaan in geval van faillissement.

De interpretatie van het Hof van Cassatie strookt bovendien niet met de parlementaire voorbereidingen van de faillissementswet waarin geen eenzijdig verbrekingsrecht van lopende overeenkomsten na faillissement kan worden gevonden.

Het is aldus aangewezen dat de wetgever zijn verantwoordelijkheid opneemt en de nodige verduidelijkingen aan artikel 46 van de faillissementswet aanbrengt.

Op 17 september 2010 werd een wetsvoorstel ingediend in de kamer tot aanvulling van artikel 46 van de faillissementswet. Het wetsvoorstel strekt er toe een rechtzetting aan te brengen in de interpretatie die het Hof van Cassatie aan artikel 46 van de faillissementswet heeft gegeven en stelt dat aan de door de gefailleerde gesloten lopende overeenkomsten geen einde mag worden gemaakt als die verbreking tot gevolg heeft dat de medecontractant zijn inroepbare rechten verliest. Het wetsvoorstel is momenteel nog hangende in de Kamer.

Voorlopig kunnen curators zich aldus nog steeds op de interpretatie van artikel 46 van de faillissementswet door het Hof van Cassatie beroepen.

dotted_texture