01/01/11

Een nieuwe prejudiciële vraag

Op 3 november 2010, heeft het Grondwettelijk Hof een nieuwe prejudiciële vraag van de rechtbank van eerste aanleg omtrent de grondwettelijkheid van de artikelen 285 tot en met 289 van het wetboek van inkomstenbelastingen gekregen.

Volgens vaste rechtspraak is de gelijke behandeling van niet vergelijkbare gevallen, zonder dat zo’n behandelingsidentiteit op een objectieve en redelijke rechtvaardiging gegrond is, een verboden discriminatie en dus een overtreding van de Grondwet.

Het feit om Belgische residenten op gelijke wijze te belasten, die intresten afkomstig uit België of het buitenland ontvangen, terwijl de intresten afkomstig uit het buitenland reeds een belastingheffing in het land van de bron hebben ondergaan, is niet gestoeld op een ernstige en redelijke rechtvaardiging. Deze discriminatie is een overtreding van artikels 10 en 11 van de Grondwet.

Door de forfaitair gedeelte van buitenlandse belasting af te schaffen, heeft de wetgever een identieke belastingheffing (in België) op de interesten gecreëerd, van Belgische of buitenlandse oorsprong, zonder met de globale fiscale druk en onder andere met het effect van de buitenlandse belastingheffing op de Belgische residenten rekening te houden zijn.

Het Grondwettelijk Hof heeft zich nooit over het verschil van behandeling tussen de begunstigde van roerende inkomsten van Belgische bron en de begunstigde van roerende inkomsten van buitenlandse bron uitgesproken, die voor particuliere doeleinden handelen.

Bijgevolg heeft de fiscale administratie in huidige zaak als voornaamste rechtvaardiging een afwezigheid van „precedenten“ waarop de eisers zich zouden kunnen baseren.

Daarom hebben de eisers aan de rechtbank gevraagd om de volgende prejudiciële vraag te stellen :

“De artikelen 285 tot en met 289 van het wetboek van inkomstenbelastingen 1992 die in combinatie met artikel 19, A, § 1, al.2, van de Overeenkomst ondertekend tussen België en Frankrijk tot voorkoming van dubbel belasting op 10 maart 1964 worden gelezen, overtreden zij de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in de mate waarin zij de toepassing van het forfaitaire evenredige bedrag uitsluiten voor de Belgische residenten (die ten particuliere titel handelen) die bepaalde roerende inkomsten van buitenlandse oorsprong (hier Frans) ontvangen en waardoor zij, zodoende, een totale zwaardere fiscale druk van deze inkomsten tot gevolg hebben dan dezelfde Belgische residenten (die ten particuliere titel handelen) die dezelfde roerende inkomsten maar van Belgische bron hadden ontvangen?”

dotted_texture