20/12/10

Gerechtelijk deskundigenonderzoek efficiënter en sneller dankzij de reparatiewet

De Reparatiewet van 30 december 2009 houdende diverse gerechtelijke bepalingen introduceert een aantal praktische wijzigingen inzake het verloop en de organisatie van het deskundigenonderzoek. Bijna onmiddellijk na de laatste ingrijpende reorganisatie van het deskundigenonderzoek door de wet van 15 mei 2007 bleek dat een dergelijke reparatiewet nodig was.

De wet van 15 mei 2007 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek betreffende het deskundigenonderzoek (Wet van 15 mei 2007 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek betreffende het deskundigenonderzoek en tot herstel van artikel 509quater van het Strafwetboek, B.S. 22 augustus 2007), heeft een aantal ingrijpende wijzigingen doorgevoerd die in de praktijk onbetwist geleid hebben tot het efficiënter en sneller verlopen van deze onderzoeksmaatregel. De wet van 2007 vertoonde echter een aantal lacunes die leidden tot praktische problemen en uiteenlopende interpretaties door de rechtbanken.

De wet van 30 december 2009 houdende diverse bepalingen van Justitie (B.S. 15 januari 2010) die in werking trad op 25 januari 2010 (hierna ‘Reparatiewet’) tracht hieraan tegemoet te komen, hetgeen deels gelukt is. Het blijkt echter dat ook deze Reparatiewet nog een aantal hiaten vertoont, waardoor nieuwe onnauwkeurigheden ontstaan, die wederom leiden tot uiteenlopende ‘gebruiken’ binnen de rechterlijke instanties.

Hieronder vindt u een kort overzicht van enkele van de praktische wijzigingen die de Reparatiewet invoert.

    * Onder het regime van de wet van 2007 behoorde de keuze van de deskundige uitsluitend tot de rechter. De Reparatiewet voorziet dat, voor zover partijen het eens zijn over de keuze van de deskundige, de rechter deze keuze moet volgen, behoudens afwijking bij gemotiveerde beslissing.
      
    * Onder de wet van 2007 bleef de inhoud en de omvang van de opdracht van de deskundige strak in handen van de rechtbank (die deze initieel bepaalt in haar vonnis tot aanstelling), zonder enige appreciatiemarge voor de partijen. Nochtans blijkt het in de praktijk moeilijk om de exacte opdracht van de deskundige bij aanvang van het onderzoek vast te leggen, zeker indien in de loop van dit onderzoek nieuwe feiten aan het licht komen. De Reparatiewet voorziet nu in de mogelijkheid voor partijen om, mits onderling akkoord, bijkomende vragen te stellen aan de deskundige. Dit verhoogt de bruikbaarheid en het nut van het deskundigenadvies en vermijdt nutteloze aanvullingen of nieuwe deskundigenonderzoeken via de rechter.
      
    * De wet van 2007 voorzag dat, voor de aanvang van de deskundigenopdracht, een installatievergadering moest plaatsvinden (in aanwezigheid van de rechter, de partijen en de deskundige) tijdens dewelke het verloop van het deskundigenonderzoek in grote lijnen werd vastgelegd. Partijen waren echter vrij om hier van af te zien, hetgeen in de praktijk heeft geleid tot een soort gebruik waarbij de rechter, alvorens over te gaan tot aanstelling van een deskundige, stelselmatig aan de partijen vroeg of zij akkoord waren om af te zien van een installatievergadering. De Reparatiewet voorziet nu dat de installatievergadering slechts gehouden wordt indien de rechter dit noodzakelijk acht of indien alle partijen hierom vragen.
      
    * Inzake de bepaling van de kosten en het ereloon van de deskundige, voert de Reparatiewet een omgekeerde regeling in. Onder de wet van 2007 dienden partijen hun akkoord te gevenomtrent de kosten en de ereloonstaat van de deskundige, binnen 15 dagen na neerlegging ervan ter griffie. Bij gebreke hieraan kon een rechter aangesteld worden om de staat te begroten. Door onwetendheid of nalatigheid lieten partijen vaak hun akkoord achterwege, hetgeen vaak aanleiding gaf tot nutteloze begrotingsprocedures voor de rechter. Voortaan is de situatie omgekeerd: indien partijen niet reageren, worden zij geacht in te stemmen.

dotted_texture