15/12/16

Hof van Cassatie spreekt zich uit over het verbod van verkoop met verlies

In een arrest van 16 september 2016 heeft het Hof van Cassatie het cassatieberoep verworpen tegen een arrest van het Hof van beroep van Gent dat de strijdigheid had vastgesteld van het verbod van verkoop met verlies met de Richtlijn Oneerlijke Handelspraktijken.

De feiten


Een onderneming werd verweten camera's met verlies te verkopen. De rechtbank stelde een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie over de verenigbaarheid van het verbod van verkoop met verlies van artikel 101 §1 van de Wet van 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming (hierna "WMPC") met Richtlijn 2005/29/EG betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten (hierna "Richtlijn Oneerlijke Handelspraktijken"). 

Bij beschikking van 7 maart 2013 (zaak C-343/12) oordeelde het Hof van Justitie dat de Richtlijn Oneerlijke Handelspraktijken in die zin moet worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale bepaling die een algemeen verbod behelst om goederen met verlies te koop aan te bieden of te verkopen, voor zover deze bepaling de bescherming van de consument beoogt

Of het Belgische verbod van verkoop met verlies de bescherming van de consument beoogt, liet het Hof van Justitie over aan de beoordeling van de nationale rechter. 

Het hof van beroep te Gent kwam in zijn arrest van 16 december 2013 tot de conclusie dat het verbod van verkoop met verlies niet alleen betrekking had op de economische belangen van concurrenten, maar daarnaast ook de bescherming van de consument beoogde. Bijgevolg weigerde het hof van beroep het verbod van verkoop met verlies toe te passen wegens onverenigbaarheid met de Richtlijn Oneerlijke Handelspraktijken. 

De in het ongelijk gestelde partij stelde hiertegen cassatieberoep in.

Het arrest van het Hof van Cassatie

Volgens het Hof van Cassatie volgt uit vaste rechtspraak van het Hof van Justitie dat, van zodra een nationale wettelijke regeling naast de economische belangen van de concurrenten ook de belangen van consumenten beoogt te beschermen tegen oneerlijke handelspraktijken die de belangen van consumenten schaden – ook al is zulks slechts onrechtstreeks – deze regeling valt onder het toepassingsgebied van de Richtlijn Oneerlijke Handelspraktijken. Enkel nationale wettelijke regelingen betreffende oneerlijke handelspraktijken die "alleen" de economische belangen van concurrenten schaden of betrekking hebben op transacties tussen handelaars zijn uit de werkingssfeer van de richtlijn gesloten. 

Uit de wetsgeschiedenis van artikel 101 §1 WMPC blijkt volgens het Hof dat de wetgever niet alleen formeel een dubbele doelstelling vooropstelde met het verbod, maar ook daadwerkelijk en met opgave van redenen beoogde om, naast de economische belangen van concurrenten, ook de consumenten te beschermen. Er werd daarbij verwezen naar: 
 

  • lokvogelpraktijken, waarbij grotere ondernemingen verlieslatende prijzen hanteren om consumenten naar hun winkel te lokken om dan ook andere goederen met een hogere winstmarge te kunnen verkopen; en
  • het verdwijnen van de speciaalzaken en het feit dat de consument er belang bij heeft dat er voldoende alternatieve distributiekanalen beschikbaar blijven, in het bijzonder de speciaalzaken waar de nadruk ligt op een betere dienstverlening. 


Volgens het Hof van Cassatie volgt hieruit dat de praktijk van verkoop met verlies de belangen van de consument schaadt en dat het verbod kan bijdragen tot de door de wetgever beoogde bescherming van de consumenten. Het Hof besluit bijgevolg dat het hof van beroep van Gent terecht heeft geoordeeld dat het verbod van artikel 101 §1 WMPC binnen de werkingssfeer van de Richtlijn Oneerlijke Handelspraktijken valt en daarom niet kan worden toegepast.

Wat is de toekomst van het verbod van verkoop met verlies? 

Inmiddels is de WMPC opgeheven en vervangen door boek VI van het Wetboek van economisch recht (hierna "WER"). Bij de invoering van boek VI WER heeft de Belgische wetgever, de rechtspraak van het Hof van Justitie indachtig, aan het verbod van verkoop met verlies van artikel VI.116 §1 WER de zinssnede "teneinde eerlijke marktpraktijken te verzekeren tussen ondernemingen" toegevoegd. Ook in de memorie van toelichting heeft de wetgever nu uitdrukkelijk opgenomen dat "deze regelgeving enkel tot doel heeft het bestaan van een gezonde en loyale concurrentie tussen ondernemingen te waarborgen". 

De vraag rijst evenwel of deze ingrepen volstaan om het verbod van verkoop met verlies buiten de werkingssfeer van de Richtlijn Oneerlijke Handelspraktijken te brengen.

Auteur:
Lisa Snauwaert

dotted_texture