De grootwarenhuisketen Lidl zal zich op 1 december 2010 voor de correctionele rechtbank van Gent moeten verantwoorden voor de beschuldiging dat het misleidende reclame zou gebruikt hebben.
Na grondige economische inspecties, uitgevoerd tussen 2007 en maart van dit jaar, werd de voedingsketen gedagvaard gezien een reeks overtredingen op de Wet Marktpraktijken en Consumentenbescherming zouden zijn vastgesteld. Meer concreet gaat het over de zogenaamde ‘lokvogelpraktijken’ waaraan Lidl zich schuldig zou hebben gemaakt. In de beschouwde periode zouden door de controleurs van de Federale Overheidsdienst Economie meer dan 160 vermeende inbreuken zijn vastgesteld.
Onder Europese invloed heeft de consumentenbescherming een verregaande uitwerking gekregen. Eerst en vooral verbieden de artikels 86 tot 88 WMPC reclame die beweringen, gegevens of voorstellingen bevat die kunnen misleiden omtrent de identiteit, de aard, de samenstelling, de oorsprong, de hoeveelheid, de beschikbaarheid, de wijze en datum van vervaardiging of kenmerken van een product of de gevolgen voor het leefmilieu. Opdat de reclame de wet zou schenden, is het niet vereist dat de reclame daadwerkelijk misleidend is of dat de reclame schade heeft veroorzaakt. Het is voldoende dat de reclame, gelet op de globale indruk ervan, personen uit de doelgroep die door de reclame geviseerd wordt, kan misleiden. Deze beoordeling dient te gebeuren vanuit het standpunt van de doorsnee consument met een gemiddeld onderscheidingsvermogen. Enkel indien de misleiding van die aard is dat zij effectief invloed heeft op het economisch gedrag van dergelijke consument kan er sprake zijn van misleidende reclame. Voorts is kwade trouw in hoofde van de verkoper geen voorwaarde om misleidende reclame te verbieden.
Lokvogelpraktijken, waarvan Lidl verdacht wordt, maken een vorm uit van misleidende reclame die specifiek wordt beteugeld door de WMPC. Artikel 86 WMPC, samen gelezen met artikel 91, 5° WMPC, verbiedt namelijk de reclame betreffende de aanbieding van producten of diensten indien de verkoper niet over een toereikende voorraad bezit of niet werkelijk de diensten kan verlenen die, gelet op de omvang van de reclame, normaliter mogen verwacht worden. Het betreft dus situaties waarin verkopers klanten naar hun winkel trachten te lokken met bijzondere acties en promoties voor producten waarvan ze er slechts een beperkt aantal in voorraad hebben. De meeste bedrijven weten zeer goed dat de consument, eenmaal hij in de winkel is, zich ook of zelfs enkel andere producten zal aanschaffen.
Grote distributiebedrijven die een gevarieerd aantal producten aanbieden kunnen uit dergelijke praktijken commercieel voordeel halen. Reclame, waarbij producten tegen verlaagde prijzen worden aangeboden, is op zich niet verboden. Het is louter vereist dat er een toereikende voorraad is. Daarenboven moet de verkoper rekening houden met artikel 101 WMPC dat voorziet dat de lage prijs niet als gevolg mag hebben dat de betrokken verkoper met verlies verkoopt en dat eveneens de bepalingen inzake de aankondiging van prijsvermindering worden gerespecteerd.
Wat deze laatste categorie betreft dient dan verwezen te worden naar artikel 37 WMPC. Dat bepaalt immers dat een verkoper die buiten zijn inrichting een in de tijd begrensde prijsvermindering aankondigt en die niet meer beschikt over de betrokken producten, verplicht is aan de consument, voor elke product van meer dan 25 euro waarvan de voorraad is uitgeput, een bon af te geven die recht geeft op de aankoop van dat product binnen een redelijke termijn en in de bewoordingen van dat aanbod. De beoordeling van de aanwezigheid van een toereikende voorraad dient te gebeuren per afzonderlijk verkooppunt, vermeld in de reclame waarbij vereist is dat de verkoper voor elk punt afzonderlijk een toereikende voorraad begroot. Dit betekent daarentegen niet dat de situatie in andere vestigingen geen rol kan spelen. Voorts mag dit niet a posteriori beoordeeld worden. Men moet zich terug plaatsen op het moment van de beslissing tot de aankondiging van de promotie en alleen een ernstige fout in de beoordeling daarvan door de verkoper, conform de principes van de marginale toetsing, kan als overtreding worden beschouwd.
Lidl is niet het eerste grootwarenhuis dat wegens dergelijke praktijken voor de rechtbank moet verschijnen. In 2003 werd Carrefour reeds veroordeeld gezien het in aanzienlijke krantenadvertenties acties aankondigde van elektronische apparaten, waarvan er voor het hele grondgebied slechts 800 in voorraad waren. Hieruit werd vervolgens afgeleid dat Carrefour systematisch reclame maakte voor producten zonder daarbij te beschikken over een voldoende voorraad. Er werd echter nagelaten te onderzoeken of de vermelding van het feit dat slechts een bepaald aantal stuks beschikbaar is er kan toe bijdragen dat Carrefour zich niet schuldig maakte aan een schending van oud artikel 23, 9° WHPC. De consument zou desgevallend duidelijk verwittigd worden van het feit dat de voorraad beperkt is en dat er dus een risico bestaat het de voorraad reeds uitgeput is wanneer hij zich aanbiedt. Hoewel dergelijke vermelding geen absolutie biedt zou het toch een rol kunnen spelen in de verdediging. De rechtbank moet immers nagaan of in een redelijke voorraad werd voorzien.
Het aantal promotieartikelen dat de verkoper in voorraad moet hebben is niet duidelijk bepaald. De wet stipuleert een redelijke voorraad die in verhouding moet staan tot de omvang van de reclame die voor het product gevoerd wordt. Ingeval van een nationale campagne mag verondersteld worden dat de desbetreffende producten in alle vestigingen verkrijgbaar zullen zijn. Die juiste hoeveelheid echter, die als redelijk beschouwd mag worden valt onder de appreciatiebevoegdheid van de rechter. Niettemin staat dus wel vast dat de formulering ‘zolang de voorraad strekt’ niet zal volstaan om de handelaar vrij te pleiten indien de voorraad zichtbaar ontoereikend blijkt te zijn.
De rechtbank van koophandel legde Carrefour destijds een stakingsvordering op met een bijkomende dwangsom per vastgestelde inbreuk. Hoe de correctionele rechtbank daarentegen zal oordelen en wat dus de uitkomst voor Lidl zal zijn is nog onduidelijk.