07/05/16

Is er een evolutie op komst in de reglementering op het vlak van AICB’s?

  1. Inleiding

In principe zou er binnenkort op drie vlakken vooruitgang worden geboekt op het vlak van de reglementering van de alternatieve instellingen voor collectieve belegging in Belgisch recht.

Eerst en vooral, zou de wet van 19 april 2014 betreffende de alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheerders (hierna de ”AICB-wet“ genoemd) gewijzigd moeten worden om enerzijds toe te laten in de toekomst compartimenten te creëren in de beleggingsvennootschappen met vast kapitaal en anderzijds de basisregels vast te leggen m.b.t. publieke starterfondsen.

Vervolgens zou tegelijkertijd een koninklijk besluit betreffende de publieke starterfondsen en private privaks moeten aangenomen worden om enerzijds op gedetailleerde wijze het regime te definiëren van toepassing op de publieke starterfondsen en anderzijds de private privaks toe te laten zich te compartimenteren.

Ten slotte zou artikel 145 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aangepast moeten worden om de belastingvermindering te concretiseren voor de verwerving van nieuwe aandelen of deelnemingen van beginnende ondernemingen en zijn toepasselijkheid op verscheidene types van alternatieve instellingen voor collectieve belegging.
 

  1. Het ontwerp van wijziging van de « AICB » wet van 19 april 2014

De AICB-wet, die in werking is getreden op 27 juni 2014 en zich inschrijft in de doelstelling van AIFM-richtlijn(i), onderwerpt de alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheerders aan een prudentieel regime en aan verhoogde transparantieregels om, onder andere, de bescherming van de investeerders te verhogen.

Ter herinnering, de alternatieve instellingen voor collectieve belegging worden door de AICB-wet ingedeeld in drie grote categorieën, zijnde de openbare, de private en de institutionele alternatieve instellingen voor collectieve belegging.

Elk van deze grote categorieën van alternatieve instellingen voor collectieve belegging wordt zelf nog onderverdeeld in twee subcategorieën, nl. de alternatieve instellingen voor collectieve belegging met een veranderlijk aantal rechten van deelneming en de alternatieve instellingen voor collectieve belegging met een vast aantal rechten van deelneming.

Ten slotte, of het nu gaat over een alternatieve instelling voor collectieve belegging met een veranderlijk of vast aantal rechten van deelneming, elkeen kan vrij kiezen hetzij voor de vorm geregeld bij overeenkomst van een « gemeenschappelijk beleggingsfonds », hetzij voor de vorm geregeld bij statuten van een « beleggingsvennootschap ».

De creatie van compartimenten binnen « gemeenschappelijke beleggingsfondsen » of « beleggingsvennootschappen» was reeds sinds lang mogelijk in Belgisch recht in het kader van alternatieve instellingen voor collectieve belegging met een veranderlijk aantal rechten van deelneming (in artikelen 187 § 1, 192 en 294 § 1 van de AICB-wet).

Met het oog op de aanneming van de geplande hervorming van de AICB-wet zou de creatie van dergelijke compartimenten in de toekomst ook mogelijk moeten worden voor de beleggingsvennootschappen met vast kapitaal, in het algemeen “BEVAKS” genoemd.

Bij aanneming van de geplande hervorming en voor zover dat hun statuten gewijzigd zijn om dit toe te laten, zullen BEVAKS naar Belgisch recht voortaan ook verschillende categorieën kunnen creëren van rechten van deelneming overeenstemmend met een afzonderlijk gedeelte of compartiment van hun vermogen.

De invoering van deze nieuwe mogelijkheid van compartimentering voor de BEVAKS zal natuurlijk een ganse serie wijzigingen met zich meebrengen op het vlak van hun beheer.

Eerst en vooral, zullen een groot aantal regels voortaan op elk compartiment afzonderlijk van de BEVAK die beslist heeft compartimenten te creëren, van toepassing zijn. Aldus zullen bijvoorbeeld de regels van winstverdeling (in artikelen 616 tot 619 van het Wetboek van vennootschappen, met name de kwestie van de uitkeerbare winst en van het dividend) alsook de regels betreffende het verlies van maatschappelijk kapitaal (artikelen 633 en 634 van het Wetboek vennootschapsrecht) van toepassing zijn op elk compartiment afzonderlijk. Hetzelfde geldt voor de fractiewaarde en de intrinsieke waarde van aandelen in het kader van de regels met betrekking tot de inbreng in natura (artikel 444 van het Wetboek van vennootschappen), de kapitaalsverhoging (artikel 582 van het Wetboek van vennootschappen), de beperking van het voorkeurrecht (artikel 598 van het Wetboek van vennootschappen ) of met betrekking tot het toegestaan kapitaal (artikel 606 van het Wetboek van vennootschappen), die eveneens exclusief per compartiment moeten worden bepaald.

Op dezelfde manier zal elke herstructurering van een compartiment van een BEVAK (ontbinding, vereffening, fusie etc.) leiden tot de toepassing van de desbetreffende bepalingen van het Wetboek van vennootschappen per compartiment afzonderlijk. Aldus zal bij wijze van voorbeeld de vereffening van een BEVAK met compartimenten slechts afgesloten zijn bij de vereffening van haar laatste compartiment en zal de vereffening van een individueel compartiment niet leiden tot de vereffening van de andere. In dezelfde geest zal een gerechtelijke reorganisatie of een faillissement van een gecompartimenteerde BEVAK per compartiment kunnen toegepast worden, zonder dat dit van rechtswege leidt tot de gerechtelijke reorganisatie of het faillissement van de andere compartimenten of van de BEVAK. De rechten van de deelnemers of de schuldeisers met betrekking tot een compartiment zullen eveneens beperkt zijn tot enkel de activa van dit compartiment. (ii)

Ten slotte, zullen de statuten de wijzen van uitoefening van het stemrecht, van goedkeuring van de jaarrekening, van toerekening van de kosten voor de volledige vennootschap bepalen, en dit, per compartiment.

Bij aanneming van de geplande hervorming zouden de algemene principes betreffende de publieke starterfondsen (type BEVAK) trouwens rechtstreeks hun opwachting maken in de AICB-wet. Wat de gedetailleerde regels betreft die op hen van toepassing zouden zijn, deze zouden opgenomen worden in een (ontwerp) koninklijk besluit m.b.t. publieke starterfondsen en private starterprivaks.
 

  1. Het ontwerp Koninklijk Besluit m.b.t. publieke starterfondsen(iii) en private starterprivaks(iv)

Dit ontwerp koninklijk besluit m.b.t. publieke starterfondsen en private starterprivaks, bestaande uit twee delen, zou eerst en vooral gewijd moeten zijn aan het regime van toepassing op de publieke starterfondsen.

Het zou desbetreffend onder andere de erkenningsaanvraag bij de FSMA moeten aankaarten, de onmogelijkheid om inbrengen in natura te ontvangen en het voorkeurrecht van de aandeelhouders te beperken of nog het verbod van de verdeling in natura van de activa van het fonds aan de deelnemers. Het zou ook moeten bepalen dat het resultaat (of netto product) van het publiek startersfonds verplicht moet worden verdeeld ten titel van vergoeding van het kapitaal of van het vermogen ingebracht door de deelnemers ten bedrage van 80%.

Het ontwerp koninklijk besluit zou ook de mogelijkheid moeten bevatten om verschillende categorieën van deelnemingen te creëren die elkeen overeenstemmen met een verschillend deel of compartiment van het vermogen. De inschrijving van een niet starter compartiment zou enkel overwogen moeten worden in de mate dat het fonds reeds minstens één starter compartiment telt. Het ontwerp koninklijk besluit richt zich immers vooral op een groot onderscheid in de beleggingspolitiek tussen publieke starterfondsen zonder compartimenten of met startercompartimenten en degene die niet starter compartimenten hebben.

In het geval van een publiek starterfonds zonder compartimenten of met startercompartimenten, zou het fonds of het startercompartiment moeten investeren in aandelen of deelnemingen geviseerd in artikel 145/26, § 3 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen (de belastingvermindering viserend waarop we later nog terugkomen), uitgegeven ten gelegenheid van de oprichting van een dergelijke vennootschap of van een kapitaalsverhoging binnen de vier jaren na haar oprichting en die volstort zijn en in cash op een rekening in euro of in een munt van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte (v).

Wat een niet starter compartiment betreft, dit zou minstens 70% van zijn activa moeten investeren in effecten uitgegeven door een niet- genoteerde vennootschap (die geen ICB is), in opties en alle andere waarden die het recht verlenen om deze effecten te vervreemden en in kredieten toegekend aan deze laatsten; en ten belope van 30% van haar activa in de algemene categorieën van activa openstaand voor ICB’s. Het is nuttig te preciseren dat de belastingvermindering geviseerd door artikel 145/26 niet zou moeten toegekend worden aan de compartimenten die geen starter compartimenten zijn.

Ten slotte, zou het ontwerp koninklijk besluit een mogelijkheid invoegen voor de private privak om het statuut aan te nemen van ‘private starterprivak’ en haar regime gedeeltelijk te baseren op dat van de publieke starterfondsen, onder andere door de creatie van verschillende categorieën deelnemingen en compartimenten toe te laten.
 

  1. De wijziging van artikel 145 van het Wetboek van inkomstenbelastingen 1992

Artikel 145 van het Wetboek van inkomstenbelastingen zou gewijzigd moeten worden om de modaliteiten van belastingvermindering (vi) te herzien in het kader van de verwerving van nieuwe aandelen of deelnemingen in een erkend starterfonds om aldus uitdrukkelijk het publiek starterfonds en de private starterprivak te beogen en de toepassing van dit artikel te preciseren voor een compartiment.

De voorwaarden met betrekking tot de belastingvermindering moeten aldus beoordeeld worden voor elk compartiment afzonderlijk.
 

  1. Conclusie

De mogelijkheid om in de toekomst compartimenten te creëren in de BEVAKS zou een grote nieuwigheid zijn op het vlak van alternatieve instellingen voor collectieve belegging met een vast aantal rechten van deelneming.

Men beoogt hier inderdaad een echte opsplitsing te doen ontstaan binnen de BEVAKS door de individuele toepassing van bepaalde regels per compartiment te overwegen. Dit compartiment is bijna vergelijkbaar met een afzonderlijk fonds, waardoor het voordelen verkrijgt die voortvloeien uit verschillende vennootschappen maar waarbij toch vermeden wordt dat ze een groot aantal fondsen uitmaken.

De indeling per compartiment zal toelaten bepaalde delen van de BEVAK op een andere manier te beheren, bijvoorbeeld voor bepaalde investeringen, maar zorgt ook voor een diversificatie van de risico’s binnen de BEVAK.

Dit nieuw regime riskeert evenwel in de praktijk de toepassing van bepaalde regels te compliceren, onder andere met betrekking tot het Wetboek van vennootschappen, voor hetwelk heden geen enkele wijziging op de agenda staat.

i De richtlijn 2011/61/EU van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen.

ii Deze principes zullen op dezelfde manier van toepassing zijn op institutionele of private beleggingsvennootschappen met een vast aantal rechten van deelneming.

iii Een publiek starterfonds is een beleggingsvennootschap met een vast aantal rechten van deelnemingen die investeert in bepaalde beleggingscategorieën, namelijk in financiële instrumenten en liquiditeiten, en in financiële instrumenten uitgegeven door niet-genoteerde vennootschappen op de beurs.

iv Een private starterprivak is een private privak (private AICB met vast aantal deelnemingen die een statutaire vorm heeft) die investeert in bepaalde beleggingscategorieën, namelijk in financiële instrumenten en liquiditeiten, en in financiële instrumenten uitgegeven door niet-genoteerde vennootschappen. Zij is ingeschreven bij de FOD Financiën.

v Bij een erkende kredietinstelling en gecontroleerd door een controleautoriteit van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte.

vi Om te genieten van de belastingvermindering moeten het publiek starterfonds en de private starterprivak de inbrengen exclusief doen in investeringen als volgt :

  • Minstens 80 p.c. wordt rechtstreeks geïnvesteerd in nieuwe aandelen of deelnemingen van vennootschappen, uitgegeven ter gelegenheid van de oprichting van een dergelijke vennootschap of van een kapitaalsverhoging, binnen de vier jaar na haar oprichting en die volstort zijn;

  • Maximum 20 pc. wordt gehouden in cash op een rekening in euro of in een munt van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte, bij een erkende kredietinstelling en gecontroleerd door een controleautoriteit van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte.

In het geval van vervreemding van een dergelijke investering gedurende een periode van 48 maanden na de sluiting van de inschrijvingsperiode van het publieke starterfonds, van de private starterprivak of van één van hun compartimenten ;

  • indien het product van de vervreemding lager is dan 70 % van het bedrag van de oorspronkelijke investering, moeten de betrokken bedragen niet geherinvesteerd worden ;

  • Indien het product van vervreemding begrepen is tussen 70 en 100% van het oorspronkelijk investeringsbedrag, moeten de betrokken bedragen geherinvesteerd worden in hun totaliteit binnen de zes maanden van de vervreemding ;

  • Indien het product van vervreemding hoger is dan het oorspronkelijk investeringsbedrag, moet een bedrag gelijk aan het oorspronkelijk investeringsbedrag worden geherinvesteerd binnen de zes maanden van het ogenblik van de vervreemding.

dotted_texture