In onze Flash van 7 januari jl. berichtten wij u reeds over een eerste maatregel van de wet tot waarborging van de duurzaamheid en het sociale karakter van de aanvullende pensioenen en tot versterking van het aanvullende karakter ten opzichte van de rustpensioenen, nl. de mogelijkheid om voor overlijdensdekking te opteren bij uittreding.
In deze Flash bespreken wij een tweede reeks maatregelen uit de wet, die tot doel hebben het aanvullend karakter van het aanvullend pensioen t.o.v. het wettelijke pensioen te versterken. De wet geeft hiermee uitvoering van één van de voorstellen van de Commissie Pensioenhervorming.
1. Aanvullende pensioenprestaties zullen in de toekomst pas mogen worden uitbetaald op het moment van de effectieve ingang van het wettelijke pensioen
Men wenst te vermijden dat werknemers of zelfstandigen geneigd zouden zijn om de arbeidsmarkt te verlaten en de uitbetaling van hun aanvullend pensioen te vragen om, dankzij deze inkomsten, het moment van het ingaan van hun pensioen af te wachten. Een uitzondering is evenwel voorzien wanneer de aangeslotene in dienst blijft na de leeftijd van 65 jaar of de leeftijd waarop hij aan de voorwaarden voldoet om zijn vervroegd pensioen te kunnen opnemen. In dit geval kan de aangeslotene eveneens de uitbetaling vragen van zijn aanvullend pensioen zelfs indien hij niet met pensioen vertrekt. Overgangsmaatregelen werden voorzien om ervoor te zorgen dat er geen afbreuk gedaan wordt aan de gegronde verwachtingen van de aangeslotenen die op het punt stonden hun aanvullend pensioen aan te vragen.
2. Verbod op bepalingen in pensioenreglementen en -overeenkomsten die aanzetten tot vervroegd vertrek
Geviseerd worden bijv. de bepalingen in pensioenreglementen of pensioenovereenkomsten waarbij een aangeslotene op 60 jaar een aanvullend pensioenkapitaal kan ontvangen dat normaal gezien op de leeftijd van 65 jaar betaalbaar is of dat de actualisatie is van dat kapitaal op 65 jaar op basis van gunstige actualisatieregels. In een vaste bijdrageplan vertaalt dit zich bijv. in een zogenaamde future service, nl. de storting door de werkgever bij de ingang van het vervroegd wettelijk pensioen of van een regeling van SWT van een éénmalige premie voor “toekomstige diensten”. Door de wetswijziging zullen bepalingen die als doel en/of als gevolg hebben dat zij: – De gevolgen van een uittreding of de pensionering voor de wettelijke pensioenleeftijd op de omvang van de aanvullende pensioenprestatie opheffen of beperken; – Bijkomende voordelen toekennen omwille van de uittreding of de pensionering; en die aldus leiden tot een verhoging van de verworven reserves en/of verworven prestaties of tot elk ander bijkomend voordeel omwille van de pensionering of de uittreding absoluut nietig zijn.
3. Niet-aansluiting bij een pensioenplan van een gepensioneerde die het werk hervat.
Er wordt daarnaast verduidelijkt in de WAP dat de gepensioneerden die een beroepsactiviteit uitoefenen niet meer van een aanvullend pensioen kunnen genieten.
4. Pensioenleeftijd
Tenslotte werd voorzien dat voor de nieuwe pensioentoezeggingen, de pensioenleeftijd voorzien door het pensioenreglement of de pensioenovereenkomst niet lager mag zijn dan de wettelijke pensioenleeftijd, die op dit ogenblik 65 jaar bedraagt. Ingeval van een wijziging van de pensioenleeftijd voorzien door het pensioenreglement of de pensioenovereenkomst van een bestaande pensioentoezegging, mag de pensioenleeftijd niet lager zijn dan de wettelijke pensioenleeftijd. Bovendien mag, voor wat betreft de bestaande pensioenstelsels, de pensioenleeftijd van het pensioenreglement niet lager zijn dan 65 jaar voor de werknemers die in dienst treden vanaf 1 januari 2019.
Dezelfde regels gelden mutatis mutandis in de WAPZ en de WAP Bedrijfsleiders.