Het Hof van Cassatie heeft op 29 oktober 2015 een belangrijke knoop doorgehakt: de regeling inzake de sperperiode (verbod op prijsverminderingen tijdens de sperperiode) in de oude wet marktpraktijken is in strijd met Richtlijn 2005/29/EG(1) ("Richtlijn oneerlijke marktpraktijken"). Het arrest spreekt zich echter niet uit hoe het nu zit met de sperperiode onder de nieuwe regeling in het Wetboek Economisch Recht.
1. Achtergrond
Vele rechters hebben zich de laatste jaren gebogen over de vraag of het verbod van aankondigingen van prijsverminderingen vóór de solden (sperperiode) onder de wet handelspraktijken van 1991 alsook onder de wet marktpraktijken van 6 april 2010, wel conform het Europees recht was.(2)
Het hof van beroep te Brussel in de zaak Unizo oordeelde op 12 mei 2009 dat het verbod op aankondiging van prijsvermindering in de sperperiode verenigbaar was met het Europees recht. Inno werd veroordeeld voor de aankondigingen van prijsvermindering in de sperperiode.
Concurrent ZEB kreeg echter verschillende andere rechters aan zijn zijde die oordeelden dat de sperperiode wel in strijd was met de Richtlijn oneerlijke marktpraktijken, en dus niet afdwingbaar.3 ZEB kon doorgaan met kortingen voor kleren in de sperperiode. Inno niet, maar het legde zich er niet bij neer en trok naar het Hof van Cassatie.
2. Cassatie
Een arrest van het Hof van Cassatie van 2 november 2012 leek te bevestigen dat de Belgische wetgeving in de wet handelspraktijken en wet marktpraktijken in strijd was met het Europees recht. Het hof van beroep te Antwerpen waarnaar de Inno zaak na het arrest van het Hof van Cassatie van 2 november 2012 werd terugverwezen, oordeelde echter bij arrest van 6 februari 2014, dat de sperperiode wetgeving volledig conform het Europees recht was.(4) Daarop kwam de zaak terug voor het Hof van Cassatie welke in verenigde kamers van bij arrest van 29 oktober 2015 in niet mis te verstane bewoordingen de Belgische wetgeving veroordeelde:
"4. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever niet alleen formeel een dubbele doelstelling vooropstelde maar ook daadwerkelijk met opgave van redenen beoogde, naast de economische belangen van de concurrenten, de consument te beschermen door de doorzichtigheid en juistheid te verzekeren zoals die onmiddellijk vóór en tijdens de opruimingsperiodes worden toegepast.
5. Hieruit volgt dat artikel 53, §1, WHPC tevens beoogt de consument te beschermen en dat de krachtens die bepaling verboden aankondigingen van prijsverminderingen en suggesties niet buiten het toepassingsgebied van vermelde richtlijn 2005/29/EG vallen.
De appelrechters die er anders over oordelen verantwoorden hun beslissing niet naar recht.
Het middel is gegrond."
3. Gevolgen
De conclusie is derhalve kristalhelder. Het verbod op aankondigingen van prijsverminderingen (voor bepaalde producten) in de sperperiodes zowel onder de wet handelspraktijken van 1991 als onder wet marktpraktijken van 2010 is in strijd met Richtlijn 2005/29. Inno werd dus ten onrechte verplicht (de aankondiging van) haar actie te staken.
4. Wat met de nieuwe regeling in het Wetboek Economisch Recht
Een vraag die het Hof van Cassatie niet beantwoordt is de vraag of deze uitspraak nu ook geldig is onder het nieuwe Wetboek Economisch Recht.
De reden voor de vraag is dat de wetgever een technische aanpassing gedaan heeft aan de regeling inzake de sperperiodes. De achtergrond van die aanpassing is dat de Europese Richtlijn oneerlijke marktpraktijken enkel van toepassing is op wetgeving die beoogt de consument te beschermen. In het hierboven geciteerde arrest was het Hof van Cassatie van oordeel dat de regeling inzake sperperiodes onder de wet handelspraktijken (1991) en de wet marktpraktijken (2010), mede beoogde consumenten te beschermen en dus onder de Richtlijn viel (en ermee in strijd was).
Om te proberen dat euvel te vermijden, heeft de wetgever in 2013 in het Wetboek Economisch Recht een kunstgreep toegepast. Zonder de wetgeving inhoudelijk aan te passen heeft de wetgever een inleidende bepaling in de wet ingeschreven in de regeling sperperiodes die zegt “Teneinde de eerlijke praktijken tussen handelaren te beschermen, …”. Ook in de parlementaire voorbereidingen stelt de wetgever nu plots dat hij met de regeling inzake sperperiode enkel en alleen tot doel heeft om de eerlijke concurrentie tussen handelaren te beschermen. Een gelijkaardige bepaling vindt men overigens ook inzake verkoop met verlies.
De wetgever hoopt aldus de regeling inzake sperperiode buiten het toepassingsgebied van het Europees recht te houden en de regeling overeind te houden.
Dat is op zijn zachtst merkwaardig te noemen aangezien een identieke bepaling eerst wel zou beogen om de consument mede te beschermen en daarna plotseling niet meer die bescherming zou beogen.
Een tweede merkwaardigheid is dat aldus een identieke wettelijke bepaling in het ene land wel onder het Europees recht zou vallen en in het andere land niet, louter omdat de wetgever in het ene land zou beogen ook de consument te beschermen en in een ander land niet. Het is ook bijzonder jammer dat zowel een onduidelijke tekst van een Europese richtlijn als een onduidelijke rechtspraak van het Hof van Justitie voor dit soort blijvende rechtsonzekerheid zorgen.
Er zal dus helaas een nieuw cassatie-arrest en mogelijk ook een nieuw arrest van het Hof van Justitie nodig zijn om deze Gordiaanse knoop definitief door te hakken.
Wordt vervolgd…
Voetnoten
(1)Richtlijn 2005/29 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van Richtlijn 84/450/EEG van de Raad, Richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad, Pb. L 149, 11 juni 2005, 22
(2)Zie o.m. nieuwsflah marktpraktijken en consumentenrecht 2012/02, november 2012; nieuwsflash marktpraktijken en consumentenrecht november 2010; nieuwsflash handelspraktijken en consumentenrecht december 2009; P. Wytinck “Anderhalf jaar nieuwe wet marktpraktijken: overzicht en vooruitblik op het “gedeeltelijke” einde?”, in De onderneming en haar klanten… to be and to see, Instituut voor bedrijfsjuristen, Larcier, 2011, p. 97-106.
(3)Zie bijvoorbeeld Vz. Kh. Brussel, 28 juni 2010, N.J.W., 29 september 2010, 594
(4)Antwerpen, 6 februari 2014, T.B.H., 2014, 177