Het Europees Hof van Justitie heeft geoordeeld dat de heffing van een aanvullende gemeentebelasting op buitenlandse roerende inkomsten strijdig is met het vrije kapitaalverkeer.
Zoals men weet worden Belgische roerende inkomsten en buitenlandse roerende inkomsten die worden uitbetaald door een Belgische (financiële) instelling aan natuurlijke personen-rijksinwoners, in de regel onderworpen aan een bronheffing van 15% (soms 25%). Deze bronheffing is liberatoir, met andere woorden dient de Belgische rijksinwoner, genieter van de inkomsten, deze niet meer aan te geven in de personenbelasting en is de betaalde voorheffing gelijk aan de finale belasting.
Wanneer echter de interesten of dividenden van buitenlandse oorsprong rechtstreeks in het buitenland worden geïnd (dus zonder toedoen van een Belgische tussenpersoon), dan moet de Belgische genieter deze inkomsten in zijn aangifte in de Personenbelasting vermelden.
Daardoor wordt automatisch, behoudens de belasting van 15 of 25%, een aanvullende gemeentebelasting toegepast op deze inkomsten, waardoor de effectieve belastingdruk op deze inkomsten tot 16,5% respectievelijk 27,5% kan oplopen. Wanneer men belangrijke bedragen aan buitenlandse roerende inkomsten aangeeft, kan deze bijkomende belasting relatief zwaar doorwegen.
Het Europees Hof van Justitie heeft op 1 Juli 2010 geoordeeld dat de heffing van een aanvullende gemeentebelasting op deze buitenlandse roerende inkomsten strijdig is met het vrije kapitaalverkeer. Belgische (of via Belgische financiële instellingen uitbetaalde) roerende inkomsten worden immers niet onderworpen aan deze aanvullende belasting (HvJ 1 juli 2010, nr. C-233/09 inzake Gerard Dijkman en Maria Dijkman-Lavaleije tegen Belgische Staat).
Let wel dat interesten of dividenden rechtstreeks geïnd uit niet EU-lidstaten in principe wel onderworpen blijven aan de aanvullende gemeentebelasting!