In een acht jaar aanslepend dispuut tussen de Belgische justitie en het Amerikaans internetbedrijf Yahoo! heeft het Hof van Cassatie definitief geoordeeld dat het Belgische gerecht rechtstreeks bij Yahoo! mocht aankloppen voor identificatiegegevens in het kader van een onderzoek. De Belgische magistraten moesten dus niet de omslachtige weg van de internationale rechtshulpverzoeken volgen en konden zich terecht beroepen op de bevoegdheden vervat in het Belgisch recht.
Over de zaak tegen Yahoo! is al heel wat inkt gevloeid en hebben verschillende nationale rechtscolleges zich al eens mogen uitspreken. De feiten die aan de hele discussie ten grondslag liggen, zijn nochtans vrij eenvoudig. In een strafrechtelijk onderzoek in 2007 diende het parket te achterhalen wie er schuilging achter een aantal e-mailadressen die waren gebruikt in een zaak van oplichting. Deze e-mailadressen behoorden toe aan e-mailaccounts gehouden bij Yahoo!. Het parket beriep zich vervolgens op de medewerkingsplicht uit het nationale recht om van Yahoo! Inc., gevestigd in Californië, de relevante identificatiegegevens aangaande deze e-mailadressen op te vorderen. Yahoo! betwistte uitdrukkelijk dat zij gehoor dienden te geven aan een dergelijke vordering. Zo voerde zij aan dat het Amerikaanse recht haar, als Amerikaans rechtssubject, uitdrukkelijk verbood om in te gaan op een dergelijke buitenlandse vordering. Zij meende dat het Belgische gerecht in weerwil van de geldende internationale afspraken tussen België en de VS extraterritoriale toepassing maakte van de haar middels het Belgische Wetboek van Strafvordering toebedeelde bevoegdheden.
De specifieke bevoegdheid waar de discussie in het dispuut om draaide, is deze uit artikel 46bis van het Wetboek van Strafvordering. Dit artikel bepaalt dat de Procureur des Konings, onder voorwaarden, de medewerking kan vorderen van “operatoren van elektronische communicatienetwerken” en “verstrekkers van elektronische communicatiediensten”. Het geen gehoor geven aan een vordering tot medewerking wordt strafrechtelijk gesanctioneerd in datzelfde artikel.
Het Hof van Cassatie besliste in 2011 al dat Yahoo! met haar maildienst een verstrekker van een elektronische communicatiedienst is, nu dit begrip in artikel 46bis Sv. ruimer moet worden opgevat dan men zou vermoeden uit lezing van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie. In 2012 sprak het Hof zich dan een eerste keer uit over de vraag of de vordering op grond van artikel 46bis Sv. ten aanzien van een in het buitenland gevestigde onderneming een onterechte extraterritoriale uitoefening van bevoegdheid met zich brengt. Met haar uitspraak van gisteren, 1 december 2015, bevestigt het Hof in essentie haar bevindingen van 2012. Het Hof stelt dat er hier geen sprake is van het uitoefenen van extraterritoriale rechtsmacht. Het baseert zich hiervoor op het gegeven dat Yahoo! in België als verstrekker van elektronische communicatiediensten actief is nu zij zich actief tot de Belgische consument richt. Verder levert de niet-naleving van de medewerkingsplicht een misdrijf in België op nu men de plaats van dit misdrijf moet gelijkstellen met de plaats waar de gegevens hadden moeten ontvangen worden. Eén en ander leidt ertoe dat Yahoo als verstrekker van communicatiediensten in België gehoor had moeten geven aan de vordering tot medewerking, ook al moest het parket zich hiervoor richten tot de in Amerika gevestigde onderneming.
Het arrest van het Hof van Cassatie bevestigt nu dus definitief dat de Belgische justitie, gebruik makend van artikel 46bis Sv., rechtstreeks een vordering tot medewerking kan richten aan Amerikaanse internetondernemingen die zich met hun communicatiediensten uitdrukkelijk tot de Belgische consument wenden. Daar nagenoeg alle grote spelers een specifiek aanbod voor Belgische consumenten hebben, betekent dit op het eerste zicht een sterk wapen voor het Belgische gerecht in de strijd tegen criminaliteit die almaar meer een digitaal luik krijgt. De vraag blijft evenwel in welke mate men ook effectief een dergelijke vordering zal kunnen afdwingen nu deze bedrijven niet allemaal lokale verankering hebben. Bovendien kunnen deze bedrijven zich relatief gemakkelijk aan deze medewerkingsplicht onttrekken door zich niet meer uitdrukkelijk tot de Belgische markt te richten.