23/11/15

Het (verlengde) eigendomsvoorbehoud

Een volwaardig en efficiënt wettelijk zekerheidsrecht

Door toedoen van de Pandwet van 11 juli 2013 is de wettelijke regeling rond het eigendomsvoorbehoud veel beter uitgewerkt. Het wordt veralgemeend, en de regeling werd uitgewerkt vanuit een functionele benadering waarbij het eigendomsvoorbehoud nu als een volwaardig zekerheidsrecht wordt beschouwd. 

De wetgever volgde wel een semi-functionele benadering daar er geen publiciteit vereist is in het pandregister. Het eigendomsvoorbehoud in België is m.a.w. tot een zekere maturiteit gekomen.

1.  Eigendomsvoorbehoud – wat is dat?

Een beding van eigendomsvoorbehoud is een contractueel beding waarbij de verkoper van een goed stipuleert dat de eigendom van het goed slechts overgaat op de koper van zodra hij zijn contractuele verplichtingen heeft voldaan, of m.a.w. van zodra hij de volledige koopprijs heeft betaald. 

Een dergelijk beding maakt derhalve een uitzondering op het beginsel dat het eigendomsrecht, in geval van een overdrachtsovereenkomst, vanaf de wilsovereenstemming overgaat op de overnemer, en dus ongeacht de betaling van de overeengekomen prijs.

2.  Eigendomsvoorbehoud – voorheen en nu

Voor de Pandwet van 11 juli 2013 was het eigendomsvoorbehoud in het Belgische recht slechts zeer fragmentair wettelijk geregeld, nl. enkel in het kader van de Faillissementswet. De Faillissementswet (artikel 101) erkent de tegenstelbaarheid van het beding van eigendomsvoorbehoud op roerende goederen in België bij faillissement van de schuldenaar, enkel onder bepaalde strikte voorwaarden, met name:

(i) het eigendomsvoorbehoud is enkel tegenwerpelijk in geval van faillissement van de schuldenaar (geen andere gevallen van samenloop);

(ii) er moet een geschrift zijn opgemaakt, uiterlijk op het ogenblik van levering, met expliciete of impliciete aanvaarding van de koper;

(iii) de goederen moeten zich nog in natura bij de schuldenaar bevinden, niet onroerend geworden zijn door incorporatie, noch vermengd met een ander roerend goed. Het voorwerp van de terugvordering moest dus nog bepaalbaar en identificeerbaar zijn. Dit laatste was niet altijd evident: het goed kon verbruikt zijn, of fundamenteel omgevormd na verwerking. Daarnaast was er nog het probleem met soortgoederen; wanneer deze zich vermengd hadden met andere goederen van dezelfde aard, was revindicatie uitgesloten;

(iv) de rechtsvordering tot terugvordering moest worden ingesteld voor het sluiten van het eerste proces-verbaal tot verificatie van de schuldvorderingen. In de praktijk hield dit in dat een dergelijke rechtsvordering bij dagvaarding moest worden ingesteld ca. veertig dagen na de faillissementsdatum. Het voorwerp moest toebehoren aan de persoon die het terugvorderingsrecht stelt; hij draagt de bewijslast van zijn eigendomsrecht, omdat de curator van het faillissement geniet van het vermoeden van eigendom op basis van artikel 2279 Burgerlijk Wetboek (“bezit geldt als titel”).

Een beperkte interpretatie van artikel 101 Faill.W. is nog steeds van toepassing; de bepalingen van Pandwet van 11 juli 2013 zijn immers tot op heden nog niet in werking  getreden. De zekerheidsfunctie van het eigendomsvoorbehoud mocht niet worden uitgebreid tot zekerheid van andere schuldvorderingen dan die tot de betaling van de prijs van de verkochte goederen. 


3.  De Pandwet – een meerwaarde voor het eigendomsvoorbehoud? 

De meerwaarde van de Pandwet van 11 juli 2013  is in ieder geval dat voortaan voorzien wordt in een algemene en ook verruimde wettelijke regeling van het eigendomsvoorbehoud. Zo voorziet deze onder meer in de afschaffing van artikel 101 Faill.W. en de incorporatie van de algemene principes van het eigendomsvoorbehoud in het Burgerlijk Wetboek.

De veralgemening van de nieuwe wettelijke regeling ligt vooral in het feit dat de regeling niet langer alleen van toepassing is op het eigendomsvoorbehoud in het kader van koop-verkoopovereenkomsten, maar ook op het eigendomsvoorbehoud binnen andere “translatieve” overeenkomsten zoals ruil, inbreng of een gemengde koop-aannemingsovereenkomst. 

Betwistingen omtrent het eigendomsvoorbehoud, zoals bijvoorbeeld bij aannemingsovereenkomsten, die eveneens de levering van goederen omvatten, zullen tot het verleden behoren. 

Ook het feit dat de nieuwe regeling niet alleen toepassing vindt (i.c. volstrekte tegenwerpelijkheid t.a.v. elke derde) bij faillissement maar ook in iedere situatie van samenloop en beslag, bewijst haar meer algemene toepassing. Dit volgt uit de incorporatie van de algemene principes van het eigendomsvoorbehoud in het Burgerlijk Wetboek.

4.  Eigendomsvoorbehoud - aan voorwaarden onderworpen?

4.1  Een geschrift vereist?

De tegenstelbaarheid aan derden vereist een geschrift voor de levering, maar vormt geen publiciteitsvoorschrift of constitutief vereiste voor het vestigen van het zekerheidsrecht. 

Het geschrift (bijv. een prijsofferte, een bestelbon, een orderbevestiging, een leveringsbon,…) dient noch door de koper, noch door verkoper ondertekend te worden. 

Het is de verkoper die moet bewijzen dat het geschrift tijdig en werkelijk is opgesteld. Hij draagt de bewijslast, maar kan hiervoor alle rechtsmiddelen aanwenden. 

Echter, indien de koper een consument is in de zin van artikel 2,3° van de wet van 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming, dan dient de instemming van de koper wel uit het geschrift te blijken. Deze speciale bescherming van de consument fungeert als een soort correctie en is een rode draad door de Pandwet van 11 juli 2013. 

Voor het overige zijn er niet  al te veel vormvoorschriften. We verwijzen naar hetgeen hierboven gezegd werd bij de bespreking van artikel 101 Faill.W onder (ii) en (iv).

4.2  Het pandregister

Alhoewel het eigendomsvoorbehoud nu gelijkgesteld wordt met een echt roerende zakelijke zekerheid (zoals het pand), is zij aan geen enkele publiciteitsvorm onderworpen, omwille van pragmatische redenen (namelijk KMO’s niet bezwaren met naleving nieuwe formaliteiten). 

De inschrijving van het eigendomsvoorbehoud in het pandregister, dat daartoe in de toekomst zal worden ingevoerd,  is niet verplicht, maar is uiteraard wel mogelijk en ons inziens aan te raden. De registratie biedt immers bescherming tegen onroerendwording (cf. infra). 

Op dit vlak heeft de wetgever ons inziens een kans laten voorbijgaan … die hij misschien nog kan nemen omdat de wet nog niet in werking is getreden. Betere ware geweest dat pandregistratie alsnog verplicht wordt gesteld. Mogelijk kan hierbij de  intensiteit van de praktijk een rol spelen. Zo zouden professionele verkopers actief in diverse sectoren (onder meer de automobielsector) van plan zijn om systematisch te gaan registreren.

5.  De Pandwet – een verruiming van het eigendomsvoorbehoud

De verruiming van de nieuwe wettelijke regeling vertaalt zich in het feit dat het eigendomsvoorbehoud van toepassing is en tegenstelbaar blijft in gevallen waarin voorheen de tegenstelbaarheid van het eigendomsvoorbehoud niet werd aanvaard, namelijk in het geval de overgedragen goederen niet langer in natura terug te vinden zijn bij de schuldenaar. De algemene bepalingen inzake verwerking, vermenging, voortverkoop zijn dan voortaan van toepassing. Deze zijn erop gericht de economische aan de juridische zekerheid te koppelen.

Onder artikel 101 Faill.W. kon de onbetaalde verkoper met eigendomsvoorbehoud op grond van het specialiteitsbeginsel geen zekerheidsrechtelijke aanspraken doen gelden op de door verwerking (of vermenging: cf. infra) nieuw gevormde zaak in geval van samenloop. Men stelde de eis dat de goederen nog bepaalbaar (identificeerbaar) moesten zijn, of herkenbaar. Het goed mocht wel enige bewerking hebben ondergaan op opgenomen zijn in een andere roerende zaak, maar niet verbruikt of fundamenteel hervormd zijn. 

5.1  Eigendomsvoorbehoud bij verwerking en vermenging van verkochte goederen

Door toedoen van Pandwet van 11 juli 2013 wordt de in natura vereiste (of althans hoe die voorheen werd ingevuld) verlaten. Het eigendomsvoorbehoud zal voortaan ook betrekking hebben op het door verwerking nieuw tot stand gekomen goed, tenzij contractueel anders overeengekomen. 

Ook bij vermenging van verkochte goederen met goederen van dezelfde soort was de toepassing van het eigendomsvoorbehoud problematisch onder artikel 101 Faill.W. 

Vermenging kan enkel optreden wat soortgoederen betreft. Soortgoederen zijn vervangbare zaken en vormen in eerste instantie een soort hoop. Wanneer deze hoop niet meer geïdentificeerd kan worden als toebehorend aan een eigenaar of onderscheiden kan worden van andere eigenaars doordat andere soortgoederen met de oorspronkelijke hoop in aanraking zijn gekomen, dan heeft men te maken met vermenging. Indien de goederen op één of andere manier toch bepaald of geïdentificeerd kunnen worden (vb. door merk-, serie, of productienummers – mogelijk vatbaar voor discussie) als de goederen van de schuldeiser (in casu de verkoper met eigendomsvoorbehoud), dan kon de revindicatie doorgaan. De schuldeiser draagt hierbij de bewijslast en kan daartoe alle rechtsmiddelen gebruiken. Maar meestal was revindicatie niet mogelijk. 

Een door de praktijk ontwikkeld alternatief werd gevonden in een collectieve revindicatie waarbij vermengde goederen in mede-eigendom komen van de personen (deze kunnen zowel de kopers als de verkopers omvatten) wiens goederen vermengd zijn. 

De wetgever heeft deze ontwikkelde praktijk nu geïnstalleerd als regel. De onbetaalde verkoper draagt wel de bewijslast om aan te tonen of zijn goed nog aanwezig is, en in welke verhouding. Wanneer er meerdere onbetaalde verkopers zijn die zich beroepen op het eigendomsvoorbehoud, oefenen zij hun revindicatierecht uit in verhouding tot hun aandeel. Dit laatste gebeurt ook wanneer de aanwezige goederen ontoereikend zijn om alle onbetaalde verkopers met eigendomsvoorbehoud te voldoen. Het voorgaande betekent dat de revindicatie mogelijk blijft wanneer een verkoper (X) goederen heeft geleverd onder eigendomsvoorbehoud die bij de koper worden vermengd met gelijksoortige goederen en de koper failliet werd verklaard. Als er zowel betaalde als onbetaalde goederen aanwezig zijn, wordt voorrang verleend aan de onbetaalde verkoper. Hetzelfde doet zich voor wanneer er meerdere verkopers (X en Y) zijn van gelijksoortige goederen.

5.2  Eigendomsvoorbehoud en zakelijke subrogatie

De zakelijke subrogatie van het eigendomsvoorbehoud was vroeger in de rechtsleer het voorwerp van discussie. 

Wanneer de onder eigendomsvoorbehoud verkochte goederen worden omgezet in een schuldvordering (vb. bij voortverkoop), dan komt het recht van de verkoper-eigenaar in de toekomst te rusten op deze schuldvordering (vb. de schuldvordering op de koopprijs). 

In principe heeft de koper onder eigendomsrecht geen bevoegdheid om een voortverkoop te doen, tenzij indien zulks impliciet (uit de aard van de goederen) of expliciet is bedongen. 

Bij onbevoegde voortverkoop heeft de verkoper onder eigendomsvoorbehoud een volgrecht, behoudens toepassing van artikel 2279 Burgerlijk Wetboek. De vroegere discussie over zakelijke subrogatie (“Zakelijke subrogatie vindt geen toepassing”) wordt thans beëindigd. Het eigendomsvoorbehoud strekt zich voortaan uit tot alle schuldvorderingen die in de plaats komen van de bezwaarde goederen, waaronder de schuldvorderingen uit de overdracht ervan en deze tot vergoeding wegens tenietgaan, beschadiging of waardeverlies van het bezwaarde goed. Voorwaarde is wel de traceerbaarheid (individualiseerbaarheid) van de schuldvordering.

5.3  Eigendomsvoorbehoud en incorporatie

Het feit dat het eigendomsvoorbehoud conform artikel 101 Faill.W. niet bestand is tegen incorporatie (d.w.z. dat roerende goederen de facto worden vastgemaakt aan een onroerend goed zoals bijv. machines die worden vastgehecht aan de vloer van een industrieel gebouw) heeft tot gevolg dat artikel 20, 5° Hyp.W. (voorrecht van de onbetaalde verkoper) zijn rol kon blijven spelen. Indien de gekochte roerende goederen onroerend worden dan kan er immers een conflict ontstaan met de hypothecaire schuldeiser. Het eigendomsvoorbehoud ging teloor bij onroerendmaking door incorporatie. Voor dat conflict kon de verkoper zich louter beschermen door zich te beroepen op zijn voorrecht van onbetaalde verkoper, op voorwaarde dat het om investeringsgoederen gaat. Dit beschermde de verkoper tegen de hypotheekbewaarder zelfs al is de hypothecaire inschrijving van oudere datum. Deze uitzondering op de prioriteitsregel werd verklaard door de gedachte dat de kredietverlening voor het verwerven van investeringsgoederen bijzonder bescherming geniet.

In tegenstelling tot artikel 101 Faill.W., stelt de Pandwet van 11 juli 2013 nu dat voor verkochte goederen die onroerend geworden zijn door incorporatie (Opgelet, dit is niet zo in het geval van onroerendmaking door bestemming), het eigendomsvoorbehoud nu behouden blijft op voorwaarde van registratie in het pandregister. Qua rangorde is er toch enige nuancering vereist, mede gelet op de superprioriteit  die toegekend wordt aan de verkoper onder eigendomsvoorbehoud ter bescherming van het investeringskrediet (i.t.t. financieringskrediet). Indien de registratie in het pandregister plaats vindt voor de incorporatie, behoudt het eigendomsvoorbehoud zijn voorrang, zelfs op eerder ingeschreven voorrechten en hypotheken (door toedoen van superprioriteit – cf. infra). De verkoper krijgt dan voorrang boven de hypothecaire schuldeiser. Als de registratie gebeurt na de incorporatie, zal een eventueel conflict met het hypotheekrecht moeten worden beslecht volgens het anterioriteitsbeginsel.

6.  Eigendomsvoorbehoud – superprioriteit?

Zoals hierboven reeds gemeld, geniet het eigendomsvoorbehoud voortaan dus van superprioriteit, in de zin dat in de Pandwet van 11 juli 2013 uitdrukkelijk wordt bepaald dat “een pandrecht dat gebaseerd is op een retentierecht voor een schuldvordering tot behoud van een zaak gaat boven alle andere pandhouders. Onder voorbehoud van lid 1, gaat de onbetaalde verkoper die zich de eigendom heeft voorbehouden, de bevoorrechte verkoper en het voorrecht van de onderaannemer voor op de pandhouders op deze goederen.” De grondslag hiervoor is dat zonder een sterke preferentie, de verkoper niet geneigd is te leveren alvorens te zijn betaald. Er wordt dus voorrang gegeven aan het goederenkrediet (i.p.v. het financieringskrediet).

In het licht van het voorgaande kan de vraag gesteld worden of een combinatie van eigendomsvoorbehoud en het voorrecht van onbetaalde verkoper denkbaar is. Conceptueel gezien staan beide op gespannen voet, maar in de praktijk is ons inziens een combinatie van beide mogelijk. Zoals we hoger reeds stelden, kan dezelfde bescherming verkregen worden door registratie van het eigendomsvoorbehoud in het pandregister. 

7.  Eigendomsvoorbehoud - verrijkingsverbod

De uitwerking van een eigendomsvoorbehoud conform de Pandwet van 11 juli 2013 wordt begrensd door het verrijkingsverbod (hetgeen analoog is aan het verrijkingsverbod conform artikel 105 Faill.W.). De verkoper onder eigendomsvoorbehoud is logischerwijze maar eigenaar tot zekerheid van ten hoogste het bedrag van de uitstaande schuld van de koper onder het eigendomsvoorbehoud. 

Overtreft de waarde van het teruggevorderde goed het bedrag van de schuldvordering, dan is de verkoper “tot afdracht aan de koper verplicht van het saldo”. De verkoper kan zich in dergelijk geval eventueel wel beroepen op schuldvergelijking met de niet gedekte bedragen.

8.  Conclusie

De wettelijke regeling rond het eigendomsvoorbehoud is nu veel beter uitgewerkt. Het eigendomsvoorbehoud wordt veralgemeend, en de regeling werd uitgewerkt vanuit een functionele benadering waarbij het eigendomsvoorbehoud nu als een volwaardig zekerheidsrecht wordt beschouwd. 

De wetgever volgde wel een semi-functionele benadering daar er geen publiciteit vereist is in het pandregister (louter optioneel). 

Het eigendomsvoorbehoud in België is m.a.w. tot een zekere maturiteit gekomen, hetgeen goed is voor de handel en economie en tot een grotere efficiëntie kan leiden. 

De leveranciers zouden, althans in theorie, meer moeten kunnen recupereren van hun schuldvorderingen in geval van samenloop in hoofde van hun klanten.

dotted_texture