28/09/15

Dringende reden en beschermde werknemers: herhaling van de procedure

Een werkgever die een beschermde werknemer wenst te ontslaan moet hiervan de nationale, representatieve werknemersorganisatie op de hoogte brengen, zoniet zal haar aanvraag onontvankelijk worden verklaard.

Een arrest van het Arbeidshof van Brussel behandelt de toepasselijke procedure inzake het ontslag om dringende reden van een beschermde werknemer. De feiten waarover het Hof zich uitspreekt luiden als volgt.

1.

Een werknemer werd door het BBTK voorgedragen bij de sociale verkiezingen van 2012. De werknemer werd hierbij verkozen tot personeelsafgevaardigde in het Comité voor Preventie en Bescherming op het Werk.

Er wordt vastgesteld dat er wisselstukken verdwijnen uit het magazijn, zonder dat hiervoor facturen worden opgesteld. De werknemer wordt hiervan verdacht en de werkgever wil hem ontslagen om dringende reden, volgens de procedure voorzien in de wet van 19 maart 1991.

De werkgever licht de werknemersorganisatie in over het ontslag om dringende reden en maakt de zaak aanhangig bij de voorzitter van de Arbeidsrechtbank middels een verzoekschrift. Op het verzoekschrift vermeldt de werkgever echter het BBTK-federaal secretariaat en het BBTK- afdeling BHV, en niet het ABVV.

2.

Het Arbeidshof te Brussel herinnert eraan dat, volgens de wet van 19 maart 1991, “de organisatie die de werknemer heeft voorgedragen” dient ingelicht te worden en vermeld te worden in het verzoekschrift bij het ontslag van een beschermde werknemer om dringende reden.

Het begrip “organisatie die de werknemer heeft voorgedragen” verwijst volgens het Hof noodzakelijk naar een vakbond die wettelijk gemachtigd is de werknemer voor te dragen in de zin van de wetgeving op de sociale verkiezingen.

Hieruit volgt dat de werkgever enkel de representatieve organisaties die in de Nationale Arbeidsraad vertegenwoordigd zijn, mag informeren over de intentie om de beschermde werknemer te ontslaan om dringende reden en niet de organisaties die bij deze interprofessionele organisaties zijn aangesloten. Hieruit volgt dat er slechts 3 representatieve werknemersorganisaties zijn: het ABVV, het ACV en het ACLVB.

3.

De werkgever trachtte dit te weerleggen aan de hand van het mandaat die werd gegeven aan het BBTK om de werknemer voor te dragen bij de sociale verkiezingen in 2012.

Het Hof oordeelde echter dat dit mandaat beperkt is tot de materiele handeling van het voordragen van kandidatenlijsten. Het mandaat is dan ook beperkt, ingevolge de wetgeving op de sociale verkiezingen, tot 35 dagen na de aankondiging van de verkiezingen en het neerleggen van de kandidatenlijsten.

Bijgevolg had de werkgever het ABVV moeten inlichten en oproepen, en niet het BBTK ofschoon deze laatste de kandidatenlijst had voorgedragen.

Het Hof besluit dan ook tot de onontvankelijkheid van het verzoekschrift.

De procedure voorzien door de wetgeving betreffende het ontslag van de personeelsafgevaardigden in de ondernemingsraden en in de comités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen alsmede voor de kandidaat-personeelsafgevaardigden voorziet in strikte formaliteiten. De werkgever die een ontslagprocedure wenst op te starten dient hiervan niet enkel de betrokken persoon te informeren maar tevens de nationale vakbondsorganisatie die hem heeft voorgedragen.

dotted_texture