30/07/15

Hertekent Europa straks ons systeem van reprografierechten?

HP en Epson versus Reprobel, een update.

Wat doet Reprobel?

Auteurs en uitgevers krijgen voor het kopiëren van hun beschermde werken een compensatie. Deze compensatie heet ‘reprografie’-vergoeding. Beheersvennootschap Reprobel heeft in België het wettelijke monopolie op de innig (heffing op kopieertoestellen en fotokopieën) en verdeling van die reprografievergoedingen aan de auteurs en de uitgevers, die op dit moment elk de helft krijgen.

De vraag ‘teveel of niet teveel’ triggert de invraagstelling van het hele systeem

De hoogte van die bedragen staat al jaren ter discussie. Het criterium is namelijk de kopieersnelheid van de toestellen, wat uiteraard veel sneller evolueert dan de toepasselijke wet die de bedragen vast stelt. Reprobel werd dus verweten veel te hoge bedragen aan te rekenen. HP hield uiteindelijk betalingen aan Reprobel in waarop Reprobel het Brussels Hof van Beroep om beslechting vroeg.

Ons volledige systeem van de reprografierechten wordt onder de loep genomen

Het Hof van Beroep stelde een aantal vragen aan het Europees Hof van Justitie dat dus een oordeel zal moeten vellen over de wettelijkheid van het Belgische reprografiesysteem. Zijn de bedragen die Reprobel eist wel in verhouding met de geleden schade en dus billijk?

De conclusies van de advocaat-generaal zijn op 11 juni 2015 bekend gemaakt. Een definitieve uitspraak wordt eind dit jaar verwacht.

Stavaza: De conclusie van de advocaat-generaal ivm reprografierechten

De advocaat-generaal bij het Europees Hof concludeert dat er reprografievergoedingen mogen geïnd worden op multifunctionele printers en/of het gebruik ervan maar dat de vergoeding in verhouding moet blijven tot het nadeel dat de rechthebbenden (uitgevers en auteurs) hebben geleden. Het is ook toegestaan verschillende tarieven te hanteren naargelang de hoedanigheid van de persoon die de printers gebruikt en/of het doel waarmee de printers worden gebruikt, maar dit moet gebaseerd zijn op objectieve, transparante en niet-discriminerende criteria.

Verder concludeert hij dat in een nationale wettelijke regeling ter financiering van de billijke compensatie zowel een forfaitaire (op de apparatuur) als een evenredige (bij de gebruiker) vergoeding mogelijk is, mits naleving van een aantal voorwaarden waaronder de evenredigheid met de geleden schade bij de rechthebbenden.

Een nationale wettelijke regeling mag echter niet voorzien in een opeenvolgende en cumulatieve inning bij dezelfde persoon zonder bij de inning van de evenredige vergoeding rekening te houden met de reeds betaalde forfaitaire vergoeding of zonder voor deze persoon een terugbetalingsmogelijkheid te voorzien van de reeds betaalde forfaitaire vergoeding. Met andere woorden, gebruikers een eerste keer laten betalen bij de aankoop van een toestel en vervolgens een tweede keer langs de kassa passeren via een vergoeding op basis van het aantal kopieën dat gemaakt wordt, kan niet.

Voorts “mag een nationale wettelijke regeling een deel van de billijke compensatie toekennen aan de uitgevers van de door de auteurs gecreëerde werken, maar niet zonder de verplichting voor de uitgevers om de auteurs, zelfs indirect, aanspraak te laten maken op dat deel.” Dit is opmerkelijk. Bedoelt de advocaat-generaal hier dat een deel van de 50 procent die de uitgevers nu krijgen, minstens indirect, ook naar de auteurs moet vloeien? Dus bovenop de 50 procent die de auteurs sowieso al krijgen?

De nationale wetgeving mag dus een compensatie voorzien voor de schade die uitgevers lijden op voorwaarde dat deze niet wordt geïnd en gestort ten koste van de bililijke compesatie voor de auteur. De verwijzende rechter zal dit moeten onderzoeken.

Dit is een belangrijke uitspraak. Dit wil immers zeggen dat de advocaat-generaal de uitgevers vermoedelijk niet ziet als rechthebbenden in de zin van de Richtlijn 2001/29, en dat ze enkel een soort schadevergoeding kunnen krijgen voor het door hen geleden nadeel. En dit enkel op voorwaarde dat de billijke vergoeding van de auteurs daardoor niet wordt aangetast. Deze visie hertekent volgens ons wel wat posities in het spanningsveld tussen de uitgever en de auteur.

Tenslotte stelt de advocaat-generaal “dat de nationale wetgevingen niet mogen voorzien in een stelsel van inning van de billijke compensatie waaronder de kopie van bladmuziek en van inbreukmakende reproducties kan vallen.” Maar hoe kan Reprobel garanderen dat er door een individuele eindgebruiker geen bladmuziek wordt gekopieerd of een kopie wordt gemaakt van een inbreukmakende reproductie?

En nu?

Eind dit jaar (2015) wordt de uitspraak van het Europees Hof van Justitie verwacht.

De advocaat-generaal hamert op het evenredige karakter van de vergoeding. De vraag is of de studie die Reprobel heeft laten uit voeren en die de billijkheid van haar inningen onderschrijft, stand zal houden. Ook het verbod op “cumulatieve inning” (forfaitair en evenredig) bij eenzelfde gebruiker lijkt ons een heikel punt voor Reprobel om in praktijk te brengen.

Ten gevolge van deze hangende procedure werd er in totaal in de boekhouding van Reprobel over het jaar 2014 alvast een bedrag van 3,3 miljoen euro als risicovol beschouwd en werd dat bedrag voorlopig niet verdeeld.

Deze zaak is niet de enige zaak in deze materie waar het Hof zich in de nabije toekomst zal moeten over buigen. Wij kijken ook uit naar haar uitspraak in de Spaanse zaak Egeda C-470/14 en de Italiaanse zaak Nokia Italia C-110/15.


Auteur: Lien Van de Kelder (lien@finnian.be)

dotted_texture