Het gebruik van een zogenaamde “sterfhuisclausule” is al enkele jaren een doorn in het oog van de fiscus.
De sterfhuisclausule is een huwelijksvermogensrechtelijke clausule die bepaalt dat bij ontbinding van het huwelijk (al dan niet beperkt tot overlijden) het hele gemeenschappelijk vermogen wordt toebedeeld aan één van de echtgenoten, ongeacht of deze echtgenoot de langstlevende echtgenoot is of niet.
De fiscus heeft jarenlang getracht om deze éénzijdige en onvoorwaardelijke toebedeling te belasten op basis van de oude artikelen 2 en 7 van het Wetboek Successierechten (W.Succ.). Op 10 december 2010 heeft het Hof van Cassatie evenwel bevestigd dat de sterfhuisclausule niet kan worden beschouwd als een contractuele erfstelling, en dus niet kon worden belast op basis van het oude artikel 2 W.Succ. Vermits het Hof bevestigde dat de toebedeling ingevolge een sterfhuisclausule een geldig huwelijksvoordeel is, en dus noodzakelijk ten bezwarende titel, valt het ook buiten het toepassingsgebied van oude artikel 7 W.Succ.
Tot en met 15 juli 2011 was de fiscus van mening dat een sterfhuisclausule niet belastbaar was op grond van het oude artikel 5 W.Succ. Dit heeft zij uiteengezet in drie administratieve beslissingen.
Het oude artikel 5 W.Succ. bepaalt dat elke toebedeling van meer dan de helft van het gemeenschappelijk vermogen aan de langstlevende echtgenoot belastbaar is. Dit artikel was evenwel niet van toepassing op de sterfhuisclausule bij gebrek aan overlevingsvoorwaarde.
Bij administratieve beslissing van 15 juli 2011 kwam de fiscus terug op zijn vroegere beslissingen in verband met de onbelastbaarheid van de sterfhuisclausule op basis van het oude artikel 5 W.Succ. Deze beslissingen werden ingetrokken en er werd geoordeeld dat alle sterfhuisclausules belastbaar worden op grond van het oude artikel 5 W.Succ.
Diverse gerechtelijke uitspraken van lagere en hogere rechtbanken hebben evenwel in vonnissen en arresten bevestigd dat een sterfhuisclausule toelaat het gehele gemeenschappelijke vermogen over te dragen aan een met naam genoemde echtgenoot zonder erfbelasting.
De Federale en Vlaamse Administratie plaatsten de sterfhuisclausule dan maar op de ‘zwarte lijst’ van verrichtingen die aanzien kunnen worden als fiscaal misbruik, tenzij de belastingplichtige de rechtshandeling verantwoordt met andere dan fiscale motieven.
Inzake erfbelasting is deze antimisbruikbepaling enkel van toepassing op de rechtshandelingen of het geheel van rechtshandelingen die eenzelfde verrichting tot stand brengen, die gesteld zijn sinds 1 juni 2012. Indien de sterfhuisclausule vóór deze datum in uw huwelijkscontract werd ingevoerd, bleef u dus buiten het toepassingsgebied van de antimisbruikbepaling.
In het Vlaams parlement werd recent een ontwerp van decreet ingediend dat de woorden “op voorwaarde van overleving” schrapt uit het artikel 2.7.1.0.4 VCF (oud artikel 5 W.Succ.). Indien deze decreetswijziging wordt goedgekeurd, hoeft de Vlaamse Belastingdienst vanaf 1 juli 2015 de antimisbruikbepaling niet langer in te roepen om elke toebedeling van meer dan de helft van het gemeenschappelijk vermogen op basis van artikel 2.7.1.0.4 VCF te belasten.
Hoewel bepaalde auteurs, in naam van de rechtszekerheid, er voor pleiten dat het decreet enkel van toepassing zou zijn, indien het huwelijkscontract werd gewijzigd nà de datum van inwerkingtreding, kan er geen twijfel over bestaan dat de nieuwe regeling van toepassing zal zijn op alle sterfhuisclausules, ook deze die vóór 1 juli 2015 werden opgesteld.
Concreet betekent dit, voor nalatenschappen die openvallen tegen gevolge van een overlijden vanaf 1 juli 2015, dat alles wat de langstlevende verkrijgt boven de helft van het gemeenschappelijk vermogen, aan erfbelasting onderworpen wordt.
Een evaluatie van elk huwelijkscontract dat een sterfhuisclausule bevat dringt zich dus op.
Auteur: Stijn Dinneweth (stijn.dinneweth@tiberghien.com)