25/11/14

Bestuurders, zaakvoerders en vereffenaars van vennootschappen en BTW : opheffing van de keuzemogelijkheid voor rechtspersonen…

Door een beslissing van 20 november 2014, heeft de BTW-administratie de toepasselijke BTW-toegeving voor rechtspersonen die optreden als bestuurders, zaakvoerder of vereffenaar, opgeheven, wat de onderwerping aan de BTW van de handelingen die zij in deze hoedanigheid verrichten, tot gevolg moet hebben.


Op 20 november 2014, heeft de BTW-administratie de toepasselijke BTW-toegeving voor rechtspersonen die optreden als bestuurders, zaakvoerder of vereffenaar van een vennootschap, opgeheven.

Door deze beslissing, beslist de administratie om zich te beperken, met ingang van 1 januari 2015, tot de toepassing van de gewone BTW-regels op alle rechtspersonen die als bestuurder, zaakvoerder of vereffenaar van een vennootschap optreden, wat hun identificatie voor BTW-doeleinden tot gevolg moet hebben, evenals de onderwerping aan de belasting van de handelingen die zij als dusdanig verrichten.

De administratie heeft derhalve de keuzemogelijkheid voor deze vennootschappen tussen de hoedanigheid van belastingplichtige of niet-belastingsplichtige opgeheven, die tot op heden van toepassing was2.

Voor natuurlijke personen, blijft de huidige situatie onveranderd.

Initiële toegeving

In de vorige beslissingen, neemt de administratie aan dat de natuurlijke personen die handelen in hun hoedanigheid als bestuurder, zaakvoerder of vereffenaar, niet handelen op zelfstandige wijze zoals deze term wordt omschreven in artikel 4 van het BTW-Wetboek (artikel 9 van de BTW-richtlijn 2006/112/CE) en dat zij dus niet aan de BTW onderworpen zijn.

De redenering is dat, omwille van de bijzondere aard van hun opdracht als lasthebber, deze personen in hun gewone uitoefening van hun statutaire opdracht, handelen als organen van de rechtspersoon dewelke zij vertegenwoordigen en dat verder, hun bezoldiging eenzijdig en niet-contractueel is vastgesteld door de rechtspersoon.

Wat betreft de rechtspersonen die in deze hoedanigheid optreden, en gelet op het feit dat (i) de lastgeving principieel een BTW-belastbare dienst is, en (ii) rechtspersonen, voor wat de toepassing van voornoemd artikel 4, bezwaarlijk als niet-zelfstandig kunnen worden beschouwd, is de administratie van mening dat zij in principe wel als BTW-belastingplichtige dienen te worden aangemerkt. Doch voor "praktische redenen" en dit "naar analogie met natuurlijke personen" werd hun identificatie als BTW-belastingplichtige niet vereist.

Opheffing van de toegeving

Het BTW-regime voor wat betreft de vennootschapsorganen staat al langer in de belangstelling van de Europese Commissie. Huidige opheffing van de toegeving sluit bijgevolg aan op een advies van de Commissie die het bestaan van dergelijke keuzemogelijkheid betwist, dewelke niet bestaat onder de BTW-richtlijn.

In 2011 heeft de Commissie Nederland reeds formeel bekritiseerd voor de niet-onderwerping van personen die niet meer dan 4 mandaten uitoefenen als lid van een toezichtscommissie ("commissariaten"). In een beslissing van 27 juni 2012, heeft Nederland hierop geantwoord en hun aanpak aangepast. Bovendien waren de vertegenwoordigers van de Lidstaten in 1997 reeds unaniem van mening dat de verleende diensten door een rechtspersoon als lid van de raad van bestuur beschouwd dienden te worden als verrichtingen op zelfstandige wijze in de zijn van de voormelde bepalingen.

In België is door de opheffing van de toegeving nu een duidelijke onderscheiden regime van toepassing: enerzijds, natuurlijke personen die als bestuurder, zaakvoerder of vereffenaar optreden nog steeds als niet-belastingplichtig aangemerkt worden en, anderzijds, rechtspersonen optredend in die hoedanigheden als belastingplichtig aangmerkt worden.

Indien het standpunt van de Commissie sterk is, dient de vraag met betrekking tot de zelfstandigheid van het orgaan ten opzichte van de vennootschap (en dus de vraag over haar onderwerping aan de BTW), derhalve nog definitief beantwoord te worden. Verschillende arresten van het Hof van Justitie maken een incidentele verwijzing naar de vennootschapsorganen, zonder hierin evenwel een definitief standpunt in te nemen3.

Gevolgen

De opheffing van de toegeving zal een belangrijk kost met zich kunnen meebrengen in domeinen die normaliter vrijgesteld of niet-onderworpen waren, zoals bij holdings, vastgoedvennootschappen of nog andere financiële of non-profit sectoren.

Bijgevolg zullen managementvennootschappen, die optreden als bestuurder, zaakvoerder of vereffenaar van vennootschappen actief in deze domeinen, met een potentieel omvangrijke BTW-meerkost geconfronteerd worden.

Om deze redenen is het aangeraden om, op korte termijn, de concrete gevolgen en mogelijke oplossingen te onderzoeken en dit vóór 1 januari 2015.

1BTW-Beslissing, n° E.T.125.180 dd. 20 november 2014, beschikbaar op www.fisconet.be.

2BTW-Beslissingen, n° E.T.79.581 dd. 27 januari 1994 en n° E.T.118.288 dd. 27 april 2010, beschikbaar op www.fisconet.be.

3H.v.J., 27 januari 2000, n° C-23/98, Heerma, Rec. p. I-419 ; H.v.J., 18 oktober 2007, n° C-355/06, Rec. p. I-8863.

dotted_texture