Op 4 september 2014 is het wijzigingsdecreet betreffende de bodemsanering (decreet tot wijziging van diverse bepalingen van het decreet van 27 oktober 2006 betreffende de bodemsanering en de bodembescherming (hierna "Wijzigingsdecreet")) verschenen in het Belgisch Staatsblad.
Dit Wijzigingsdecreet treedt in werking op 1 januari 2015, met uitzondering van bepaalde aangelegenheden waarvoor nog uitvoeringsbesluiten moeten worden uitgevaardigd.
Het Wijzigingsdecreet is het resultaat van een evaluatie van vijf jaar praktijkervaring met de recente bodemwetgeving. Op basis van bevindingen van de Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest (hierna "OVAM") en een bevraging van relevante actoren werden hiaten, knelpunten en onduidelijkheden in de bestaande regelgeving geïdentificeerd en werd er getracht hieraan te remediëren teneinde de kwaliteit van de bodemregelgeving verder te waarborgen en deze, waar mogelijk, te vereenvoudigen.
Op geregelde tijdstippen zullen de voornaamste bijsturingen nader belicht worden in verdere bijdragen in komende bijdragen op onze website. In deze eerste bijdrage komen achtereenvolgens (i) de afschaffing van de meldingsplicht bij overdracht van risicogronden, (ii) de invoering van het concept "vermengde" bodemverontreiniging, en (iii) de onteigening van risicogronden aan bod.
1. Afschaffing meldingsplicht bij overdracht van risicogronden
De wijzing van het Bodemdecreet zal leiden tot een aanzienlijke administratieve vereenvoudiging bij de overdracht van risicogronden. In de toekomst zal namelijk geen melding van de overdracht meer nodig zijn.
In de huidige regeling voor de overdracht van risicogronden moet de overdrager de geplande overdracht aan OVAM melden via een standaardformulier.
Als bijlage voegt hij een verslag van het oriënterend bodemonderzoek toe. De melding vormt voor OVAM de aanleiding om de overdrager indien nodig aan te manen tot het uitvoeren van een beschrijvend bodemonderzoek, waarbij de omvang en de ernst van de verontreiniging volledig in kaart moet worden gebracht. Door die aanmaning kan de geplande overdracht wettelijk niet plaatsvinden. Eerst moet het bodemonderzoek uitgevoerd en beoordeeld worden. Dat brengt op zijn beurt mogelijk verdere verplichtingen met zich mee. Indien het terrein verontreinigd is en bodemsanering nodig is, dan moet de overdrager over een conform bodemsaneringsproject beschikken. Bovendien verbindt hij zich er met een financiële zekerheid toe de saneringswerken ook effectief uit te voeren.
Met de wijziging van het Bodemdecreet is de bestaande regeling aangepast. De overdrager moet de overdracht van een risicogrond niet langer aan OVAM melden. Het meldingsformulier verdwijnt dus van het toneel. Verder bepaalt het Wijzigingsdecreet wanneer de overdrager maatregelen moet nemen om de overdracht te laten plaatsvinden. Dit is bijvoorbeeld het geval indien OVAM op basis van het verplichte oriënterend bodemonderzoek oordeelt dat een beschrijvend bodemonderzoek noodzakelijk is.
In de aangepaste regeling dienen de partijen, die bij de overdracht betrokken zijn (overdrager, overnemer, instrumenterende notaris), dus zelf na te gaan welke bodemonderzoek- of saneringsverplichtingen nodig zijn op basis van de informatie opgenomen in het bodemattest of het conformiteitsattest van het oriënterend bodemonderzoek.
De afschaffing van de meldingsplicht bij overdracht van risicogronden treedt in werking op 1 januari 2015.
2. Oplossing voor gemengde bodemverontreiniging - invoering concept "vermengde" bodemverontreiniging.
Het Wijzigingsdecreet voorziet in een nieuwe aanpak van verontreinigingen waarvoor meerdere personen een saneringsplicht hebben. Bij een zogenaamde "vermengde" bodemverontreiniging is de vervuiling tot stand gekomen in verschillende periodes en/of op verschillende gronden, waarna de verontreinigende stoffen zich hebben vermengd. Er zijn dus meerdere saneringsplichtige personen, maar het is niet mogelijk (technisch) om exact te bepalen wie verantwoordelijk is voor welk deel van de verontreiniging.
In de huidige regeling proberen de betrokken saneringsplichtigen in onderling overleg, eventueel met bemiddeling van OVAM, afspraken te maken over de (financiële) aanpak en de sanering van de vermengde bodemverontreiniging. Komt men niet tot een akkoord, dan dient een rechter zich hierover uit te spreken.
In het nieuwe, gewijzigde Bodemdecreet, wordt een specifieke regeling opgenomen voor dergelijke "vermengde" bodemverontreinigingen.
Als de saneringsplichtigen onderling of via bemiddeling niet tot een oplossing komen, dan kan OVAM een bodemverontreiniging formeel kwalificeren als een "vermengde" bodemverontreiniging. De saneringsplichtigen worden dan samen verantwoordelijk gesteld voor de sanering. De financiering gebeurt op basis van een door OVAM vastgestelde verdeelsleutel.
Deze nieuwe regeling moet ertoe bijdragen dat men in complexe gevallen van vermengde bodemverontreiniging tot een efficiënte oplossing kan komen. Deze aanpassing van het Bodemdecreet zal echter niet in werking treden op 1 januari 2015. Voor de bepaling van de verdeelsleutel is namelijk nog een uitvoeringsbesluit nodig.
3. Afschaffing van de bijzondere regeling voor onteigening van risicogronden
Door toedoen van het Wijzigingsdecreet zal de verplichting tot bodemonderzoek bij onteigening komen te vervallen.
Het huidige Bodemdecreet bevat een specifieke regeling voor de onteigening van gronden. Zo is voorzien dat de onteigenende overheid bij de onteigening van een risicogrond verplicht een oriënterend bodemonderzoek moet uitvoeren. Als uit dit bodemonderzoek verontreiniging blijkt die aanleiding geeft tot verder bodemonderzoek, zal de onteigenende overheid ook een beschrijvend bodemonderzoek moeten uitvoeren. Pas na de conform verklaring van het beschrijvend bodemonderzoek door OVAM en dus op het moment dat de onteigenende overheid de volledige verontreinigingssituatie kent, kan de onteigening plaatsvinden.
Deze wettelijke bodemonderzoeksplicht wordt thans geschrapt. Een normaal zorgvuldige overheid zal zich ook zonder die verplichting voorafgaand vergewissen of een verontreiniging het gebruik van de grond kan belemmeren. Een dergelijke schrapping houdt uiteraard in dat de onteigenende overheid wel het recht krijgt om, indien gewenst, voorafgaand bodemonderzoek uit te voeren op gronden die ze wil onteigenen.
Het voorgaande mag er echter niet toe leiden dat bij onteigening onduidelijkheid bestaat over de saneringsplicht voor de bodemverontreiniging. Die plicht wordt dan ook uitdrukkelijk geregeld. Het uitgangspunt is dat de uitvoering van de bodemsanering na de onteigening gebeurt en dat de (zelfstandige) saneringsplicht rust bij de onteigenende overheid. Daarmee hangt samen dat de saneringsplicht voor die verontreiniging bij de onteigende eigenaar of exploitant of gebruiker van het terrein vervalt op het moment van de onteigening.
Hiermee hangt logischerwijze samen dat bij het bepalen van de onteigeningsvergoeding, rekening wordt gehouden met de geraamde kosten van het beschrijvend bodemonderzoek of de bodemsanering.
Het Wijzigingsdecreet voorziet hiertoe in een specifieke regeling. Bij de bepaling van de waarde van de grond moet rekening gehouden worden met de lasten die erop rusten. De waarde van grond voor de sanering ervan wordt ontegensprekelijk beïnvloed door de kosten die het beschrijvend bodemonderzoek en de bodemsanering voor een verwerver met zich meebrengen. Ingeval de kosten van het beschrijvend bodemonderzoek en/of de bodemsanering gedragen worden door de onteigenende overheid, worden deze in aanmerking genomen bij het bepalen van de waarde van de onteigende grond en wordt aan de onteigende een billijke onteigeningsvergoeding toegekend. De verrekening in de onteigeningsvergoeding gebeurt echter niet als de saneringsplicht vòòr de onteigening rust op de exploitant (voor zover het gaat om een ander persoon dan de eigenaar) of op de gebruiker van de te onteigenen grond. In dat geval kan de onteigenende overheid de kosten van het beschrijvend bodemonderzoek of de bodemsanering verhalen op de aansprakelijke.
De afschaffing van de bijzondere regeling voor onteigening van risicogronden treedt in werking op 1 januari 2015.