Bij arrest van de Raad van State van 31 maart 2014 wordt de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid op de vingers getikt op grond van haar weigering om een lijst van cafés over te maken die in 2013 in overtreding waren met het rookverbod. De feiten uit het arrest kunnen als volgt worden samengevat. Op 5 februari 2014 vraagt een burger bij de FOD Volksgezondheid een lijst op van de cafés die in 2013 in overtreding waren met het rookverbod. De FOD Volksgezondheid weigert deze lijst over te maken op grond van uitzonderingsbepalingen voorzien in de Wet van 5 augustus 2006 (voluit: de Wet betreffende de toegang van het publiek tot milieu-informatie). De natuurlijke persoon die de lijst had opgevraagd gaat in beroep tegen beslissing van de FOD Volksgezondheid bij de Federale Beroepscommissie voor de toegang tot milieu-informatie en krijgt aldaar gelijk. Allereerst stelt de Beroepscommissie dat de FOD Volksgezondheid een milieu-instantie is en aldus onder het personele toepassingsgebied van de Wet van 5 augustus 2006 valt. De opgevraagde informatie wordt aanzien als "milieu-informatie" in de zin van artikel 3, 4° van de genoemde wet zodat ook op deze grond niet tot onontvankelijkheid van het beroep kon worden geoordeeld. Ook ten gronde stelt de Beroepscommissie de natuurlijke persoon in het gelijk door te stellen dat er geen redenen zijn om de openbaarheid te weigeren. De Beroepscommissie stelt: "De aanvraag vraagt enkel toegang tot een lijst, en niet tot de PV's die werden opgesteld. Het is moeilijk in te zien hoe de gevraagde lijst de opsporing of vervolging van sanctioneerbare feiten in het gedrang kan brengen of hoe de openbaarmaking het recht op een eerlijk proces in gevaar zou kunnen brengen. In elk geval brengt de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu geen overtuigende concrete argumenten aan."
Uiteindelijk besliste de Beroepscommissie dat alleszins tot gedeeltelijke openbaarmaking van de lijst diende te worden overgegaan. De FOD Volksgezondheid legde zich hier niet bij neer en trok alle registers open door in een procedure bij zogenaamde "uiterst dringende noodzakelijkheid" de schorsing van de uitvoering van de beslissing van de Beroepscommissie te vragen aan de Raad van State. In een streng arrest oordeelt de Raad van State dat de FOD volksgezondheid geen belang heeft om de dringende schorsing te vragen en stelt: "[De FOD Volksgezondheid] verduidelijkt in haar inleidende akte niet hoe en in welke mate de bestreden beslissing een nadelige invloed heeft op de uitoefening van de opdracht van algemeen belang die haar werd toevertrouwd. [...] Te dezen blijkt de verzoekende partij onwillig om, binnen de haar door de wet opgelegde termijn, uitvoering te geven aan een beslissing van een bij wet opgericht fedraal beroepsorgaan, dat uitspraak doet over een aangelegenheid die betrekking heeft op een grondwettelijk gewaarborgd recht. Deze weigering kan niet worden beschouwd als een verantwoording voor het instellen van een vordering tot schorsing wegens uiterst dringende noodzakelijkheid."
Uit het arrest blijkt dat de Raad van State enigermate geërgerd is dat een overheidsinstantie zich niet lijkt te willen schikken naar een wettig tot stand gekomen beslissing van een entiteit die eveneens is opgericht bij wet. Het arrest van de Raad is dan ook toe te juichen, nu het grondwettelijke recht op openbaarheid van bestuur een fundamenteel onderdeel is van de controlemogelijkheden van de burger op de overheid.