26/05/14

De levensverzekering als instrument van fiscale planning – Interessante beslissing van de Rulingcommissie

In het kader van successieplanning wordt vaak gewerkt met levensverzekeringen, voornamelijk omdat dergelijke producten toelaten om op fiscaal vriendelijke wijze aan een bepaald persoon ( al dan niet een wettelijke erfgenaam) iets na te laten. In concreto wordt deze persoon in een levensverzekering aangeduid als “begunstigde”, met evenwel de mogelijkheid voor de verzekeringsnemer om deze contractuele begunstiging later te wijzigen of zelfs in te trekken. Een dergelijk “beding ten behoeve van een derde” laat een grote flexibiliteit toe.

Op het vlak van successierechten moet er echter rekening worden gehouden met artikel 8 van het Wetboek Successierechten (W. Succ.). Dit artikel bepaalt immers dat dergelijke bedingen ten behoeve van een derde, aanzien worden als een “fictief legaat” en onderworpen zijn aan successierechten bij overlijden van de verzekerde.

Een successieplanning die gebruik maakt van een levensverzekering zou dus wel eens geheel haar fiscaal doel kunnen missen.

Er bestaat echter een mogelijkheid om dit “ongemak” te vermijden. Zo voorziet artikel 8 W. Succ. dat er géén sprake is van een fictief legaat indien het beding voorafgaandelijk onderworpen werd aan de schenkingsrechten.

In praktijk stelde men zich de vraag of het hierbij dan ook mogelijk was gebruik te maken van de verlaagde schenkingsrechten om het fiscale prijskaartje zoveel mogelijk te drukken. De Rulingcommissie heeft deze vraag recent positief beantwoord en heeft hiermee de weg geopend voor successieplanners en verzekeraars om de levensverzekering nog meer dan voordien in te zetten als instrument voor successieplanning.

In haar beslissing heeft de Rulingcommissie bevestigd dat het beding ten behoeve van een derde in een levensverzekeringsovereenkomst kan worden geregistreerd tegen het verlaagd schenkingsrecht van 3 of 7% voor roerende goederen in het Vlaams Gewest (en dus bij uitbreiding ook in het Brussels Hoofdstedelijk en – in mindere mate – het Waals Gewest) en dat op die wijze de heffing van de successierechten kan worden vermeden door de betaling van een beperkt registratierecht.

De Rulingcommissie heeft echter 2 voorwaarden gesteld aan deze mogelijkheid:

  • De begunstigde moet het voordeel van het beding aanvaarden, waardoor de begunstiging uiteraard onherroepbaar wordt - wat dus betekent dat de levensverzekering als techniek voor successieplanning in haar meest fiscaal gunstige vorm wel zal inboeten aan flexibiliteit; en
  •  De schenker mag niet zelf de verzekerde zijn – het verzekeringscontract kan dan bv. zo worden opgesteld dat de verzekeringsnemer (de schenker) de echtgenoot is en zijn echtgenote de verzekerde, dit verhindert echter wel dat er samenloop ontstaat tussen het moment van vermogensoverdracht bij overlijden van de verzekerde (hier dan de echtgenote) en het overlijden van de schenker.

Voormelde ruling is zeer belangrijk voor de praktijk: op voorwaarde dat het levensverzekeringscontract correct wordt opgesteld en bovenvermelde voorwaarden worden nageleefd, kan men dus mits betaling van het 3 of 7% tarief schenkingsrechten zijn vermogen doorgeven aan wie men wil, zonder dat hierop nadien nog successie- of andere rechten op geheven kunnen worden. Een dergelijke planning biedt bijgevolg niet enkel gemoedsrust voor de schenker, maar tevens voor zijn begunstigden!

dotted_texture